2V NN6 H5 les 1 kritisch lezen

NN6 H5 Kritisch lezen + Quiz theorie H1 t/m H4
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

NN6 H5 Kritisch lezen + Quiz theorie H1 t/m H4

Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud 
- Leerdoelen en voorkennis activeren
- Instructie kritisch lezen
- Quiz theorie leesvaardigheid


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
- Ik kan met behulp van aantekeningen een tekst beter begrijpen.
- Ik leer kritisch te lezen.


Slide 3 - Tekstslide

Wat houdt kritisch lezen in volgens jou?

Slide 4 - Open vraag

Kritisch lezen, hoe dan?
  • Deskundige auteur?
  • Onpartijdigheid/ belang auteur (staat er iets over zijn opleiding/ beroep?)
  • Waar en wanneer is de tekst gepubliceerd?
  • Informatie verouderd?
  • Zijn de geïnterviewden betrouwbaar en deskundig? Komen er voor- én tegenstanders aan het woord?
  • Klopt het wat de auteur zegt? Laat hij geen belangrijke dingen weg?
  • Zijn de argumenten van de auteur sterk of kun je er makkelijk iets tegen inbrengen?

Slide 5 - Tekstslide

Quiz over de 4 hoofstukken

Turf hoeveel antwoorden je goed hebt!

Slide 6 - Tekstslide

Redengevend
A
Als je in de zomer weer met je vrienden op vakantie wilt gaan, heb je veel geld nodig. Je moet dus gaan werken.
B
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
C
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
D
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.

Slide 7 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen (mening!)

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van deze poster?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 9 - Quizvraag

Ik ga graag op vakantie naar een warm land als Spanje.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 10 - Quizvraag

Oorzakelijk
A
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op zijn werk en miste hij een belangrijke afspraak.
B
Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen.Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar ontzettend veel cd’s voor heel lage prijzen worden aangeboden.
C
Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.
D
Jeremy wilde niet naar de dierentuin, Jorrit wilde niet naar het bos en Anke wilde niet naar het strand. Kortom, we konden het niet eens worden over wat we gingen doen.

Slide 11 - Quizvraag

De kernzin is meestal de .. , .. of ... zin van de alinea.

Slide 12 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met de term 'de hoofdgedachte' van een tekst?

Slide 13 - Open vraag

Samenvattend
A
Je kunt in de spits haast niet meer opschieten in de Randstad. Zo kost het je vaak twee uur om van Den Haag naar Rotterdam te reizen, een afstand die je normaal in twintig minuten aflegt.
B
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
C
De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus nogal verdeeld.
D
Al met al ben ik zwaar teleurgesteld.

Slide 14 - Quizvraag

Wat doe je als je oriënterend leest?

Slide 15 - Open vraag

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'ook' en 'bovendien'?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 16 - Quizvraag

Toegevend
A
Net als in Amerika gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodketens.
B
Ik trok de hele dag met de kinderen op, hoewel ik eigenlijk doodmoe was.
C
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op zijn werk en miste hij een belangrijke afspraak.
D
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.

Slide 17 - Quizvraag

Een ander woord voor mening is...

Slide 18 - Open vraag

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 19 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen (mening!)

Slide 20 - Quizvraag

Waaraan kun je een argument in de tekst herkennen?

Slide 21 - Open vraag

Wat doe je als je zoekend leest?

Slide 22 - Open vraag

Check lesdoelen 
- Ik kan met behulp van aantekeningen een tekst beter begrijpen.
- Ik leer kritisch te lezen.

Slide 23 - Tekstslide

Ik heb kritisch gelezen.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Van de quiz had ik goed:
A
minder dan 8
B
tussen de 8-12
C
tussen de 12-15
D
alle 16 goed

Slide 25 - Quizvraag