Poëzie KLAD

Poëzie
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Poëzie

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Theorie

Slide 3 - Tekstslide

Thema
Het thema  van een gedicht is het antwoord op de vraag                waarover het gedicht gaat. Het thema is meestal een abstract     woord. (zie deel 'thema en motief')                                                               

Slide 4 - Tekstslide

Vormbegrippen
Een vers= regel in je gedicht.                                                                     Een strofe= verzen die samenhoren; tussen de strofen heb je
                            meestal een witregel.                                                             Een refrein= gelijke versregels die terugkomen.                               
 Het ritme= de afwisseling tussen beklemtoonde en                    
                           onbeklemtoonde lettergrepen.                                          
                             vb. appel, voeten, natuur                                                            
 

Slide 5 - Tekstslide

Vormbegrippen
Een enjambement= een zin die doorloopt over meerdere               verzen, waarbij de dichter een zin afbreekt op een niet-  natuurlijke plaats.  De zin gaat plots op een nieuwe versregel verder.                                                                    

vb. Bijna nooit, zie je een vogel in de lucht
zich bedenken, zwenken, terug.        

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Rijm
-Gedichten kunnen rijmen. Een gedicht dat niet rijmt is een vrij vers.                  Wanneer een gedicht wel rijmt, zijn er veel mogelijkheden. De belangrijkste soorten eindrijm zijn:       
                                                                                                          
-Een gepaard rijm (AABB)
-Een gekruist rijm (ABAB)
-Een omarmend rijm (ABBA)                                                                                                     

Slide 9 - Tekstslide

Een gepaard rijm (AABB)

Als kind al in zee, o, rilde ik al
bij de gedachte aan een kwal!
                           Maar de grootste kwallen, zo leerde ik later,
                  die zwemmen boven, niet onder water.

Uit: natuurlijke historie, Lévi Weemoedt

Slide 10 - Tekstslide

Een gekruist rijm (ABAB)

Het huis waar ik woon, heeft wel erg dunne muren
en we wonen te dicht op een kluit.                                 
Dus een klein beetje herrie geeft ruzie met de buren                        en zo'n ruzie maakt ook weer geluid.

Uit: Het lied van Mustafa, Willem Wilmink

Slide 11 - Tekstslide

Een omarmend rijm (ABBA)

Voor ik vertrek kijk ik nog rond
De tuin gaat zonder mij zijn gang                                 
De merel zingt, helder en lang
Een egel wroet wat in de grond

Uit: Mens en tuin (11), Stijn Staak

Slide 12 - Tekstslide

Ronde 4
Quiztime!

Slide 13 - Tekstslide

1a. Welk rijmschema is gepaard rijm
A
ABAB
B
AABB

Slide 14 - Quizvraag

1b. Welke soort eindrijm herken je?
A
gepaard rijm
B
omarmend rijm
C
gekruist rijm

Slide 15 - Quizvraag

2a. Een reeks verzen die bij elkaar horen en meestal een witregel ertussen hebben, vormen een ...
A
regel
B
refrein
C
strofe

Slide 16 - Quizvraag

2b. Een vers is ...
A
een regel in een gedicht.
B
een regel die voortdurend terugkomt in een gedicht.
C
een aantal regels die samenhoren.

Slide 17 - Quizvraag

3a. Welk rijmschema is ABBA
A
gekruist rijm
B
omarmend rijm
C
gepaard rijm

Slide 18 - Quizvraag


3b. Welke soort eindrijm herken je? 
A
gepaard rijm
B
gekruist rijm
C
omarmend rijm

Slide 19 - Quizvraag

Gedicht 1

Slide 20 - Tekstslide

Uit hoeveel strofes bestaat het gedicht?

Slide 21 - Open vraag

Komt er een enjambement voor in het gedicht? Zo ja, noteer een voorbeeld.

Slide 22 - Open vraag

Welke rijmvorm herken je?
A
geen, het is een vrij vers
B
gepaard rijm (AABB)
C
gekruist rijm (ABAB)
D
omarmend rijm (ABBA)

Slide 23 - Quizvraag

Gedicht 2

Slide 24 - Tekstslide

Uit hoeveel strofes bestaat het gedicht

Slide 25 - Open vraag

Welke verzen vinden jullie mooi?

Slide 26 - Open vraag

Wat bedoelt de dichter met deze verzen?
'Word zelf lichtgevend
voor jezelf en elkaar.'

Slide 27 - Open vraag

Welke rijmvorm herken je?
A
geen, het is een vrij vers
B
gepaard rijm (AABB)
C
gekruist rijm (ABAB)
D
omarmend rijm (ABBA)

Slide 28 - Quizvraag

Gedicht 3

Slide 29 - Tekstslide

Welke rijmvorm herken je?
(binnen de rode lijnen)
A
geen , het is een vrij vers
B
gepaard rijm (AABB)
C
gekruist rijm (ABAB)
D
omarmend rijm (ABBA)

Slide 30 - Quizvraag

Wat bedoelt de dichter met deze verzen? Discussieer erover en kom samen tot een antwoord.

'Soms is je koffertje verdriet,
veel zwaarder dan het leven,'

Slide 31 - Open vraag

Ga uit van deze vraag: Hoe ziet de vriendschap in het gedicht eruit als je nu een foto zou nemen? Of een selfie? Wat is er te zien? Hoeveel mensen staan er op de foto? Naar welke muziek luisteren ze? Zijn ze vrolijk of juist niet? Kijken ze elkaar aan?

Slide 32 - Open vraag

Welk gedicht sprak jullie het meest aan?
Gedicht 1
Gedicht 2
Gedicht 3

Slide 33 - Poll

Waarom koos je dit gedicht?
De betekenis van het gedicht is meteen duidelijk.
Het gedicht rijmt.
De woorden klinken mooi.
Ik voel emoties
Het gedicht spreekt tot mijn verbeelding.
Het gedicht heeft een aangenaam ritme.
In dit gedicht zit een waarheid.
Je kunt erover nadenken.
Het gedicht roept herinneringen op.

Slide 34 - Poll

Theorie

Slide 35 - Tekstslide

Stijlfiguren in poëzie
-Een alliteratie= de eerste klinker of medeklinkers van twee of meer beklemtoonde woorden zijn identiek.
vb. er moeten woorden zijn 
        zoals wind en water. 

-Een vergelijking= wanneer er een overeenkomst is tussen twee of meer personen of zaken. Tussen de delen van een vergelijking staan vaak de woorden als, zoals of gelijk. 
vb. ik heb je lief zoals je soms
        gelijk een gouden zomerdag bent. 

Slide 36 - Tekstslide

Stijlfiguren in poëzie
-Een metafoor= een vorm van beeldspraak, waarbij er geen vergelijkingswoord gebruikt wordt. Personen of zaken worden dan met elkaar gecombineerd zonder de woorden als, zoals of gelijk.
vb. Een goudlawine vult de straat. (de zonsondergang)

-Een personificatie (verpersoonlijking)= dieren, begrippen of levenloze voorwerpen worden voorgesteld als een persoon of ze krijgen menselijke eigenschappen.
vb. De aarde slaakt een diepe zucht. 

-Een overdrijving of hyperbool= een bepaalde eigenschap wordt extra overdreven.
vb. Betere kinderen dan wij bestaan niet. 

Slide 37 - Tekstslide

Ronde 4
Quiztime!

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
'Het jaar is oud en heeft niets meer te zeggen.'
A
alliteratie
B
personificatie
C
metafoor
D
hyperbool

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
'lam zwaaiend als een dronkelap.'
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
hyperbool

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
'het meeste van mijn leven'
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
hyperbool

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
'zij die beweren dat hij wankelt
weten niet wat wankelen is'
A
vergelijking
B
alliteratie
C
metafoor
D
hyperbool

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide

Welk stijlfiguur herken je?
'jij was de zee
en ik was het strand'
A
vergelijking
B
alliteratie
C
metafoor
D
hyperbool

Slide 48 - Quizvraag

Slide 49 - Tekstslide

Zoek een stijlfiguur in het voorgaande gedicht. Noteer de vers + zeg over welke stijlfiguur het gaat.

Slide 50 - Open vraag

Slide 51 - Tekstslide

Zoek een stijlfiguur in het voorgaande gedicht. Noteer de vers + zeg over welke stijlfiguur het gaat.

Slide 52 - Open vraag