Trabi KM2A Kap 1
1 / 45
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie
Slide 4 - Sleepvraag
het werkwoord haben
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 5 - Sleepvraag
haben
Ihr ... ein schönes Haus
Ihr ... ein schönes Haus
Slide 6 - Open vraag
............... du Zeit für mich? (haben)
Slide 7 - Open vraag
Ich ------ heute viel zu tun. (haben)
Slide 8 - Open vraag
Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben. (haben)
Slide 9 - Open vraag
Er ........... seine Oma schon lange nicht mehr gesehen. (haben)
Slide 10 - Open vraag
Wat is het voltooid deelwoord van haben?
A
gehaben
B
gehat
C
gehabt
D
gehabe
Slide 11 - Quizvraag
............... du Zeit für mich?
Slide 12 - Open vraag
Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .
Slide 13 - Open vraag
Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben.
Slide 14 - Open vraag
Er ........... seine Oma schon lange nicht mehr gesehen.
Slide 15 - Open vraag
haben
Wann ... du Geburtstag?
Wann ... du Geburtstag?
A
habe
B
hast
C
haben
D
hat
Slide 16 - Quizvraag
haben
Wann ... du Geburtstag?
Wann ... du Geburtstag?
A
habe
B
hast
C
haben
D
hat
Slide 17 - Quizvraag
haben
Ihr ... ein schönes Haus
Ihr ... ein schönes Haus
Slide 18 - Open vraag
Der Bus __________ angekommen.
A
bin
B
ist
C
sind
D
seid
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
13
A
dreiziehn
B
dreizehn
C
driezehn
Slide 21 - Quizvraag
16
A
sechzehn
B
sechszehn
C
sechzenh
Slide 22 - Quizvraag
6
A
segs
B
zechs
C
sechs
Slide 23 - Quizvraag
12
A
zwölf
B
zwolf
C
zwölv
Slide 24 - Quizvraag
17
A
siebenzehen
B
siebzehn
C
seibzehn
Slide 25 - Quizvraag
15
A
fünfzien
B
funfzehn
C
fünfzehn
Slide 26 - Quizvraag
W-Fragen
Slide 27 - Open vraag
Wohin
Wann
Was
Warum
Wer
Wo
Wanneer
Waarheen
Wie
Woher
Wat
Waarom
Wie
Waar
Hoe
Waar......vandaan
Slide 28 - Sleepvraag
(Hoe)............. heißt du ?
A
wer
B
wo
C
wie
Slide 29 - Quizvraag
(wie) .............. ist dein Bruder?
A
wie
B
wer
C
wer
Slide 30 - Quizvraag
(waar vandaan)
................ kommst du ?
................ kommst du ?
A
woher
B
wohier
C
woherr
Slide 31 - Quizvraag
(waar naartoe)
................ gehst du ?
................ gehst du ?
A
wohien
B
wohin
C
woohin
Slide 32 - Quizvraag
(waar)
............ wohnst du?
............ wohnst du?
A
woe
B
who
C
wo
Slide 33 - Quizvraag
(wat)
................ ist dein Hobby?
................ ist dein Hobby?
A
what
B
wass
C
was
Slide 34 - Quizvraag
Slide 35 - Tekstslide
das Handy
A
de hand
B
de handigheid
C
het mobieltje
Slide 36 - Quizvraag
das Fahrrad
A
de fiets
B
het verraad
C
de vaart
Slide 37 - Quizvraag
das Alter
A
de ouders
B
de leeftijd
C
het altaar
Slide 38 - Quizvraag
toll
A
tol
B
leuk
C
dol
Slide 39 - Quizvraag
die Eltern
A
de ouders
B
elders
C
de eelt
Slide 40 - Quizvraag
der Tag
A
het tak
B
de dag
C
de taal
Slide 41 - Quizvraag
Der Wohnort
A
de woonoord
B
de woonplaats
C
de wondaard
Slide 42 - Quizvraag
der Wohnort
A
de wond
B
de woonplaats
C
de verwonding
Slide 43 - Quizvraag
der Tag
A
de daag
B
het tak
C
de dag
Slide 44 - Quizvraag
das Fahrrad
A
het verraad
B
de fiets
C
de verandering
