Een werkwoord is wat iets of iemand doet en/of wat iets of iemand overkomt.
Slide 3 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van een werkwoord.
Slide 4 - Open vraag
Lidwoord
De Het Een
Slide 5 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een: Mens Dier Plant Ding
Naam/Afgeleid van een naam
Slide 6 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Let op: Meestal staat een bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord, maar hij kan er ook achter staan.
Slide 7 - Tekstslide
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Het materiaal waar iets van is gemaakt.
Slide 8 - Tekstslide
Voorzetsel
Een kort woord dat de plaats, tijd of oorzaak aangeeft.
Vroeger ook wel de 'kastwoorden' genoemd. Op, onder, boven, naast, door, in, over, ...
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het werkwoord in de volgende zin: Op het bord hangt een mooie poster met veel kleur.
A
bord
B
hangt
C
poster
D
mooie
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het zelfstandige naamwoord in de volgende zin: De poster wordt opgehangen.
A
De
B
wordt
C
opgehangen
D
poster
Slide 11 - Quizvraag
Samengestelde zinnen maken
Maak van de volgende korte zinnen één lange zin.
- Sabine gaat altijd op de fiets naar school. Bart neemt liever de bus. - Laura houdt van patat. Joyce vindt patat juist heel vies.
Slide 12 - Tekstslide
Hoofdletters en leestekens
Schrijf de volgende zinnen op en gebruik hoofdletters en leestekens.
- sacha gooit haar nieuwe telefoon van samsung per ongelijk in de wc - in het lokaal wordt een nieuwe televisie opgehangen want de oude was stuk gegaan