Hoe zit het in het Nederlands?
- maken:
ik maak – jij maakt - hij maakt – wij maken – jullie maken – zij maken
ik heb gemaakt
In het Nederlands vervoegen we werkwoorden: ze krijgen een uitgang. Het Duits kent ook uitgangen.
-Ter vergelijking: machen
ich mache – du machst – er/sie/es/man macht – wir machen – ihr macht – sie/Sie machen
ich habe gemacht