Les 9: De prijs van tijd

Economie
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Economie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • SE1 bespreken
  • Aanpak voor deze periode bespreken
  • Theorie hoofdstuk 1 bespreken
  • miniquiz maken
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

SE1 bespreken
  • Pennen van tafel
  • Oneens met een puntentoekenning? Geef dit aan, kijk ik na de les naar

Slide 3 - Tekstslide

Komende periode
Veel stof:
  • Heden, verleden en toekomst
  • Speltheorie
  • Risico en Rendement
  • Schaarste, geld en handel
    Let op: de onderdelen die in het rood aangegeven staan, worden niet in de les behandeld

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Doelen van vandaag:
  • Uitleggen wat intertemporele substitutie is aan de hand van een voorbeeld
  • Uitleggen wat inflatie en deflatie is en hoe het ontstaat
  • Rekenen met prijsindexcijfers 
  • Uitleggen wat nominaal- en reëel rendement is en kun je met vraagstukken hiervan rekenen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Intertemporele substitutie
Inter = tussen
Temporeel = tijd
subtitutie = vervanging (kiezen)

Je kiest dus om nu te consumeren of om dit op een later moment te doen
Ruilen over tijd = consumptie uitstellen of naar voren halen

Slide 8 - Tekstslide

Hoe werkt dit?
Normale situatie: wat ik nu heb, besteed ik nu, wat ik later heb, besteed ik later.

Intertemporele substitutie:
Nu lenen (en rente betalen) omdat ik wil consumeren waarvoor ik geen geld heb.
Nu geld uitlenen (spaarrekening plaatsen en rente ontvangen) omdat ik later ga consumeren waar ik nu geld voor heb.

Slide 9 - Tekstslide

Als je nu €1.000 leent en dit over 10 jaar terugbetaald, is dit bedrag dan nog hetzelfde waard?

Slide 10 - Open vraag

Inflatie
Stijging van het algemene prijspeil over de tijd

Slide 11 - Tekstslide

Waardoor wordt dit veroorzaakt?
  • Hoeveelheid beschikbare producten
  • Hoeveelheid geld 

Slide 12 - Tekstslide

Gevolg?

Slide 13 - Tekstslide

ECB bepaalt 'haar' rente
Vervolgens
  • Banken betalen meer om van de ECB te lenen
  • Banken moeten duurder uitlenen
  • Meer mensen gaan minder lenen van de bank
  • Minder geld in omloop
  • Goederen en diensten worden goedkoper

Slide 14 - Tekstslide

Inflatie a.d.h.v indexcijfers
basisjaar is 100
Is iets een jaar later 9% duurder? indexcijfer is 109
Is iets in een jaar daarna 18% duurder dan het basisjaar dan is het prijsindexcijfer 118.
Let op: jaar 2 is geen 9% duurder dan jaar 1

Slide 15 - Tekstslide

Berekening prijsindexcijfer:
.                                   prijs van het product in het vergelijksjaar 
prijsindexcijfer =   prijs van het product in het basisjaar      x100

Slide 16 - Tekstslide

2 soorten prijsindexcijfers:
Partiële prijsindexcijfers: alleen voor een bepaald product of een bepaalde productgroep

Consumentenprijsindex: gewogen gemiddelde van alle partiële prijsindexcijfers.

Slide 17 - Tekstslide

Deflatie
  • Betreft negatieve inflatie: alles wordt 'goedkoper'
  • Oorzaak? mensen hebben minder vraag naar producten 

Slide 18 - Tekstslide

Terug naar het voorbeeld
"Als je nu €1.000 leent en dit over 10 jaar terugbetaald, is dit bedrag dan nog hetzelfde waard?"

Nee: Er is (bijna) altijd inflatie. Elke euro die je bezit, wordt dus ieder jaar minder waard.

Gevolg: je wil extra rente

Slide 19 - Tekstslide

Reëel rendement
Stel, je zet € 2.000 op je spaarrekening.
Je ontvangt jaarlijks € 80.
Dan is je rendement (inflatie niet meegenomen) 80/2000*100%= 4%

Dit is je nominale rendement: Rendement waarbij geen rekening is gehouden met inflatie.

Slide 20 - Tekstslide

Van nominaal naar reëel
Door inflatie mee te nemen in het rendement.

Heb je bijvoorbeeld dat rendement van 4% op je spaarrekening, maar is de inflatie 3%? Dan is je reële rendement slechts 1%!

Slide 21 - Tekstslide

Rekening houdend met inflatie; wat zou jij doen als je nu een miljoen euro zou krijgen?

Slide 22 - Open vraag

Miniquiz

Slide 23 - Tekstslide

Als ik een miljonair ben, wanneer zou ik het dan wel erg vinden dat er veel inflatie is en wanneer niet?

Slide 24 - Open vraag

Een product kost nu €5,- en volgend jaar €5,25. wat is het prijsindexcijfer?

Slide 25 - Open vraag

Je kon vorig jaar van €450 10 stoelen kopen. Het prijsindexcijfer is 150. hoeveel stoelen kun je nu kopen?

Slide 26 - Open vraag

Waarom is er sprake van ruilen over tijd bij het uitbetalen van een pensioen aan iemand van 80?
A
omdat hij z'n geld nog niet eerder uitgegeven heeft
B
Omdat hij zijn geld opgespaard heeft
C
Omdat er sprake is van uitstel van consumptie
D
Omdat hij er rente over ontvangen heeft

Slide 27 - Quizvraag

Mijn reële rendement is 3%. De inflatie is 2%. wat is mijn nominale rendement?
A
1%
B
4%
C
5%
D
2,5%

Slide 28 - Quizvraag

Uitslag

Slide 29 - Tekstslide

aan de slag

Slide 30 - Tekstslide