Les 9: De prijs van tijd VWO

Economie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Economie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • SE1 bespreken
  • Aanpak voor deze periode bespreken
  • Theorie hoofdstuk 1 bespreken
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

SE1 bespreken
  • Pennen van tafel
  • Oneens met een puntentoekenning? Geef dit aan, kijk ik na de les naar

Slide 3 - Tekstslide

Komende periode
  • Veel stof:
  • Heden, verleden en toekomst
  • Speltheorie
  • Risico en Rendement
  • Schaarste, geld en handel
  • Let op: de onderdelen die in het rood aangegeven staan, worden niet in de les behandeld

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Omschrijf in eigen woorden wat het verband is tussen rente en inflatie.

Slide 7 - Open vraag

Intertemporele substitutie
Inter = tussen
Temporeel = tijd
subtitutie = vervanging (kiezen)

Je kiest dus om nu te consumeren of om dit op een later moment te doen
Ruilen over tijd = consumptie uitstellen of naar voren halen

Slide 8 - Tekstslide

Hoe werkt dit?
Normale situatie: wat ik nu heb, besteed ik nu, wat ik later heb, besteed ik later.

Intertemporele substitutie:
Nu lenen (en rente betalen) omdat ik wil consumeren waarvoor ik geen geld heb.
Nu geld uitlenen (spaarrekening plaatsen en rente ontvangen) omdat ik later ga consumeren waar ik nu geld voor heb.

Slide 9 - Tekstslide

Inflatie
Stijging van het algemene prijspeil over de tijd

Slide 10 - Tekstslide

Waardoor wordt dit veroorzaakt?
  • Hoeveelheid beschikbare producten
  • Hoeveelheid geld 

Slide 11 - Tekstslide

Gevolg?

Slide 12 - Tekstslide

ECB bepaalt de reporente
Vervolgens
  • Banken betalen meer om van de ECB te lenen
  • Banken moeten duurder uitlenen
  • Meer mensen gaan minder lenen van de bank
  • Minder geld in omloop
  • Goederen en diensten worden goedkoper
  • Dit is onderdeel van monetair beleid: het beleid dat vanuit de financiële sector/banken bepaald wordt.

Slide 13 - Tekstslide

Inflatie a.d.h.v indexcijfers
basisjaar is 100
Is iets een jaar later 9% duurder? indexcijfer is 109
Is iets in een jaar daarna 9% duurder dan het basisjaar dan is het prijsindexcijfer 118.
Let op: jaar 2 is geen 9% duurder dan jaar 1

Slide 14 - Tekstslide

Berekening inflatie
  1. bepaling goederenmandje
  2. bepaling wegingsfactoren
  3. omzetting van prijzen in indexcijfers
  4. berekening van consumentenprijsindexcijfer (CPI)
  5. berekening van inflatie: procentuele verandering in de CPI 

Slide 15 - Tekstslide

Berekening prijsindexcijfer:
.                                   prijs van het product in het vergelijksjaar 
prijsindexcijfer =   prijs van het product in het basisjaar      x100%

Slide 16 - Tekstslide

Deflatie
  • Betreft negatieve inflatie: alles wordt 'goedkoper'
  • Oorzaak? mensen hebben minder vraag naar producten 

Slide 17 - Tekstslide

Rendement
                             investeringsopbrengst
rendement =             investering                 - investering  x 100%

Slide 18 - Tekstslide

Reëel rendement
Stel, je zet € 2.000 op je spaarrekening.
Je ontvangt jaarlijks € 80.
Dan is je rendement (inflatie niet meegenomen) 80/2000*100%= 4%

Dit is je nominale rendement: Rendement waarbij geen rekening is gehouden met inflatie.

Slide 19 - Tekstslide

Van nominaal naar reëel
Door inflatie mee te nemen in het rendement.

Heb je bijvoorbeeld dat rendement van 4% op je spaarrekening, maar is de inflatie 3%? 
Dan is je reële rendement slechts 104/103 x 100 = 0,97%

Slide 20 - Tekstslide

Miniquiz

Slide 21 - Tekstslide

Als ik een miljonair ben, wanneer zou ik het dan wel erg vinden dat er veel inflatie is en wanneer niet?

Slide 22 - Open vraag

Een product kost nu €5,- en volgend jaar €5,25. wat is het prijsindexcijfer?

Slide 23 - Open vraag

Je kon vorig jaar van €450 10 stoelen kopen. Het prijsindexcijfer is 150. hoeveel stoelen kun je nu kopen?

Slide 24 - Open vraag

Waarom is er sprake van ruilen over tijd bij het uitbetalen van een pensioen aan iemand van 80?
A
omdat hij z'n geld nog niet eerder uitgegeven heeft
B
Omdat hij zijn geld opgespaard heeft
C
Omdat er sprake is van uitstel van consumptie
D
Omdat hij er rente over ontvangen heeft

Slide 25 - Quizvraag

Mijn reële rendement is 3%. De inflatie is 2%. wat is mijn nominale rendement?
A
1%
B
4%
C
5%
D
2,5%

Slide 26 - Quizvraag

Einde

Slide 27 - Tekstslide

Zelf aan de slag

Slide 28 - Tekstslide