H3-ne-15-grammatica-taalkundig ontleden

taalkundig ontleden
opdr. 1 t/m 4,6, 7 en 9 p. 62-65
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

taalkundig ontleden
opdr. 1 t/m 4,6, 7 en 9 p. 62-65

Slide 1 - Tekstslide

Welkom H3b

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Programma

  1. Uitleg stw periode B
  2. Boek 2 kiezen
  3. Opdrachten en uitleg Grammatica 15, taalkundig ontleden
  4. Afsluiting en vooruitblik


Slide 4 - Tekstslide

Leerdoel:

Je leert taalkundig ontleden en weet wat de kenmerken en functie van verschillende woordsoorten in een zin zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Introductie taalkundig ontleden
Grammatica §15

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de kenmerken en functies van verschillende woordsoorten in een zin zijn; 
- hoe je woordsoorten moet benoemen. 

Slide 7 - Tekstslide

Grammatica
Er zijn twee soorten van ontleden:
- Bij taalkundig ontleden benoemen we elk woord in de zin.
(bijvoorbeeld lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, voorzetsel enzovoorts);
- Bij redekundig ontleden verdelen we de zin in zinsdelen. 
(bijvoorbeeld onderwerp, persoonsvorm, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)

Slide 8 - Tekstslide

Ontleed de volgende zinnen taalkundig
De kat krabt de krullen van de trap. 
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan. 
De koetsier poetst de postkoets met peperdure koetspoets.

Slide 9 - Tekstslide

Ontleed de volgende zinnen taalkundig
De kat krabt de krullen van de trap
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan
De koetsier poetst de postkoets met peperdure koetspoets.


Slide 10 - Tekstslide

Ontleed de volgende zinnen taalkundig
De kat krabt de krullen van de trap
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan
De koetsier poetst de postkoets met peperdure koetspoets.

Lidwoord zelfstandig naamwoord werkwoord bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

Slide 11 - Tekstslide

Theorie doornemen
Bestudeer nu de theorie op pagina 62 en 186-189, je krijgt hier 10 minuten de tijd voor.


Slide 12 - Tekstslide

Vragenrondje
Hebben jullie nu al vragen? 



Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Maak  opdracht 1a-e , tot en met 4 op pagina 62 en 63.  Voorzetselvoorwerpen hoeven niet!
Gebruik hierbij pagina 186 tot en met 189 als naslagwerk. 

Gedurende dit lesuur kijken we al enkele vragen na. 

Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden p. 62
Zie voor uitleg blz 186-189

1. a     - Het persoonlijk voornaamwoord gebruik je in plaats van een zelfstandig naamwoord. In een zin is het onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp.
        - Het bezittelijk voornaamwoord geeft bezit aan.
        - Het aanwijzend voornaamwoord gebruik je om dingen aan te wijzen. Het staat direct voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
        - Het betrekkelijk voornaamwoord gebruik je om terug te verwijzen naar een ander zinsdeel (het antecedent).
        - Het wederkerend voornaamwoord gebruik je om terug te verwijzen naar het onderwerp van de zin.
        - Het wederkerig voornaamwoord gebruik je om het wederzijdse karakter van een handeling aan te geven.
        - De functie van een vragend voornaamwoord is om het vragende karakter van de zin aan te geven.
        - Het onbepaald voornaamwoord gebruik je wanneer je niet verwijst naar specifieke dingen of personen, maar wanneer je iets algemener zegt.

Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden p. 62
1.Zie voor uitleg blz 186-189
b Het antecedent is datgene, een woord of een zin, dat al eerder genoemd is en waarnaar je terugverwijst.
c De trappen van vergelijking zijn de vormen van het bijvoeglijk naamwoord waarmee je iets met iets anders kunt vergelijken.
d Dit betekent dat je het bijvoeglijk naamwoord gebruikt zonder dat het voor een zelfstandig naamwoord staat.
e Er zijn bijwoorden van:
- plaats of richting
- tijd of duur
- frequentie
- wijze
- graad
- vragende bijwoorden
f Een voorzetseluitdrukking is een groep woorden, waaronder één of meer voorzetsels, die samen als één voorzetsel fungeren in een zin.
Voorbeeld te beoordelen door de docent, bijvoorbeeld: aan de hand van, door middel van.
 











Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden p. 62
2    a     zelfstandig naamwoord: neerstorten, vrachtvliegtuig, Iran, bemanningsleden, leven
         lidwoord: het, een, het
        bijvoeglijk naamwoord:
    b    zelfstandige naamwoorden: politie, Naarden, klopjacht, inbreker, middernacht, huis
lidwoorden: De, een, een, een
bijvoeglijke naamwoorden: nachtelijke
    c    zelfstandig naamwoord: KLM, dinsdag, tiental, vluchten, werkonderbrekingen, luchthavens
lidwoord: een
        bijvoeglijk naamwoord: Duitse
    d    zelfstandig naamwoord: parlementslid, werkzaamheden, Brazilië
lidwoord: Het
        bijvoeglijk naamwoord: enige, homoseksuele, Braziliaanse

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden p. 62
2       e    zelfstandig naamwoord: acteurs, maandagavond, voorstelling, privacyvraagstukken
lidwoord: De           bijvoeglijk naamwoord: nieuwste, actuele, hypothetische
    f    zelfstandig naamwoord: zeekoeten, weken, Waddeneilanden
lidwoord: de, de        bijvoeglijk naamwoord: dode, verzwakte, afgelopen

3    a     bijwoorden: er, er, eigenlijk, niet                voorzetsel: In, rond, te, voor, voor, te
voornaamwoorden: ons (bezittelijk), genoeg (onbepaald)    , veel (onbepaald)
    b    bijwoorden: waarna, minutenlang, steeds, verder, uiteindelijk
voorzetsel: op, in, op, tussen, bij, van, per
voornaamwoorden: hij (persoonlijk), zo’n (aanwijzend)
    c    bijwoorden: er, steeds, vaker, flexibel
voorzetsel: voor, om, te
voornaamwoorden: -

Slide 18 - Tekstslide

Geef je antwoord op vraag 4

Slide 19 - Open vraag

Afsluiting en vooruitblik

woensdag 27/11
Huiswerk: taalkundig ontleden 2, blz 64, vast doorlezen
  • Lesprogramma: Taalkundig ontleden -2 blz 64-65 en blz 190-192
  • opdrachten 6, 7 en 9 p. 62-65




Slide 20 - Tekstslide