Trede 5 schrijven startles jan 2024

Trede 5 schrijven week 1  
Lesonderdelen / doelen:

* Voegwoorden (herhaling)
* Onderwerp en persoonsvorm
* Samengestelde zinnen
* Hoofd- en bijzinnen
* Juist afbreken van woorden
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Trede 5 schrijven week 1  
Lesonderdelen / doelen:

* Voegwoorden (herhaling)
* Onderwerp en persoonsvorm
* Samengestelde zinnen
* Hoofd- en bijzinnen
* Juist afbreken van woorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden
Vandaag leer je om twee zinnen met elkaar te verbinden door een voegwoord.

Je leert 4 verschillende voegwoorden die je hiervoor kunt gebruiken (maar - en - want - omdat).
Misschien weet je er nog meer?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem eens een paar voegwoorden

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, maar, omdat, want

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin met het voegwoord 'en'
Het voegwoord moet twee zinnen met elkaar verbinden

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

lopen - werken - dansen - .................

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm in enkelvoudige zin
Maak de zin vragend.
Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.

Ik ben moe --> Ben ik moe? (Ben is de persoonsvorm)

Vandaag zijn wij naar de bakker geweest --> Zijn wij vandaag naar de bakker geweest (Zijn is de persoonsvorm)



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Dat meisje
wil
een relatie.

Slide 9 - Sleepvraag

3 minuten
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Die chick
wil
een relatie.

Slide 10 - Sleepvraag

3 minuten
Hoe vind je het onderwerp?
Wie/wat + pv? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Voorbeeldzin: De hond eet zijn brokjes op.
Wie/wat eet zijn broekjes op? --> de hond

Wat is de persoonsvorm: Eet de hond zijn brokjes op? --> Eet


Let op: je moet ook het lidwoord de meenemen in het onderwerp

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Marina legt de les aan de kinderen uit.
A
Marina
B
legt
C
de les
D
uit

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Caro heeft veel visjes gevangen
A
Caro
B
heeft
C
veel visjes
D
gevangen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin
Een zin waar het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar staan. Je kunt niets tussen het onderwerp en de persoonsvorm zetten.
Bijvoorbeeld:
Ik eet een broodje kaas. (Ik = onderwerp; eet = persoonsvorm)
Er past niets tussen Ik en eet: Ik niet eet een broodje kaas is geen goede zin.




Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzin

Een zin die niet op zichzelf kan staan, maar altijd een hoofdzin nodig heeft. In een bijzin kun je wel iets tussen het onderwerp en de persoonsvorm zetten.
Bijvoorbeeld:
We kunnen niet naar de speeltuin, omdat het heel hard regent. 
Omdat het heel hard regent is de bijzin. (het regent staat niet naast elkaar)


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdzin in deze zin?
Omdat je bijna jarig bent, mag jij ons lievelingsrecept maken
A
Omdat je bijna jarig bent
B
Mag jij ons lievelingsrecept maken

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdzin in de volgende zin?
Mijn moeder bewaart allemaal dingen, die later nog wel van pas komen
A
Mijn moeder bewaart allemaal dingen
B
die later nog wel van pas komen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen
Hij rent, omdat hij haast heeft (hoofdzin + bijzin).

Ik eet een broodje en ik drink een glas melk 
(hoofdzin + hoofdzin).

Zie je twee persoonsvormen: het zijn dus twee zinnen.
Zie je het voegwoord? Het voegt twee zinnen samen.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een samengestelde zin? Leg uit waarom!

De bakker verkoopt warme broodjes.
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een samengestelde zin? Leg uit waarom!

De vrouw loopt naar de supermarkt, omdat zij brood gaat kopen.
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woorden afbreken
Als een woord niet meer op de regel past moet je hem afbreken. Je zet het streepje altijd tussen twee lettergrepen. Dus:

pot-lood
pen-nen
af-bre-ken

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees het woord. Schrijf het woord nog eens op en zet streepjes op alle plaatsen waar je het woord kunt afbreken.

uitlachen

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees het woord. Schrijf het woord nog eens op en zet streepjes op alle plaatsen waar je het woord kunt afbreken.

verliezen

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken in Portal
--> Ga naar de Learning Portal:

--> Maak de opdrachten  onder:
Schrijven trede 5 - week 2
Opdracht 1 t/m 11
Let op: Kader krijgt nog een andere uitleg over de andere opdrachten

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies