In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
VMBO-3 Basis
Behoeften
Slide 1 - Tekstslide
Bekijk de plaatjes. Silvia koopt de producten die zijn afgebeeld. Waarom kan ze met deze producten geen basisbehoeften bevredigen? Leg je antwoord uit.
Slide 2 - Open vraag
Silvia heeft veel geld over voor een betere conditie. Ze geeft er deze maand € 255 aan uit. Bij de plaatjes staat wat ze daarvoor koopt. Bereken hoeveel van haar geld ze heeft uitgegeven aan diensten. Laat je berekening zien.
Slide 3 - Open vraag
Bedrijven verkopen goederen en diensten. Bij welk bedrijf zijn voornamelijk diensten te koop? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
een computerwinkel
B
een marktkraam
C
een taxibedrijf
Slide 4 - Quizvraag
Arno heeft aanleg voor sport. Hij voetbalt als de beste, maar ook in andere sporten blinkt hij uit. Tennis, handbal, rugby, het maakt niet uit. Arno vindt elke sport leuk. Waarom zal Arno uit de sporten moeten kiezen? Noem twee redenen.
Slide 5 - Open vraag
Lieke (15 jaar) wil op dansles. Ze wil ook een mobiel kopen en sparen voor een scooter. Dat kost allemaal geld, en zoveel geld heeft ze niet. Ze moet kiezen uit haar behoeften. Beschrijf hoe dat heet in de economie.
Slide 6 - Open vraag
Gebruik het overzicht. In welke twee situaties consumeert Rob door de productie van bedrijven? Noteer de nummers
Slide 7 - Open vraag
Bas maakt een rit met zijn motor. Hij heeft verschillende behoeften tijdens de motorrit. Welke behoefte wordt bevredigd door de natuur? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
een goed lopende motor
B
weinig ander verkeer op de weg
C
windstil weer
Slide 8 - Quizvraag
Welke behoefte van Bas wordt bevredigd door zelfvoorziening? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
een goed wegdek
B
sportieve kleding
C
veiligheid door een veilige manier van rijden
Slide 9 - Quizvraag
Mia kan tijdelijk niet naar school, want ze is opgenomen in het ziekenhuis. Het ziekenhuis wordt grotendeels betaald van belastinggeld en produceert voor Mia’s behoefte om beter te worden. Hoe noemt men zo’n instelling als het ziekenhuis in de economie?
Slide 10 - Open vraag
Gebruik het overzicht hiernaast. Evelyn (18 jaar) gaat 17 keer zwemmen in het openluchtbad. Ze kan dagkaarten nemen of een abonnement. Bereken hoeveel ze bespaart door een abonnement te nemen. Laat je berekening zien.
Slide 11 - Open vraag
De ooms en tantes van Myrna fietsen allemaal op een Gazelle-fiets. Haar vader en moeder hebben ook zo’n fiets. Ze hebben nooit een ander merk fiets gehad. Myrna twijfelt niet als ze een fiets gaat kopen. Ze wil een Gazelle-fiets. Wat heeft veel invloed op de aankoop van Myrna? Kies uit onderstaande mogelijkheden
A
haar familie
B
haar kennis over fietsen
C
haar leeftijd
Slide 12 - Quizvraag
Stefan koopt een smartphone. Hij wil er een met veel opslagruimte voor filmpjes en foto’s. Het apparaat dat hij nu heeft, heeft slechts 4 GB. Wie of wat heeft invloed op de aankoop van Stefan? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
technische gebruiksmogelijkheden
B
zijn familie
C
zijn leeftijd
Slide 13 - Quizvraag
Muziekzenders zijn populair. Ze zijn bijna overal te ontvangen. Ze zijn gratis en zenden 24 uur per dag uit. Muziekzenders kunnen zichzelf goed verkopen. Hoe heet de kunst van het verkopen? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
marketing
B
productie
C
publiciteit
Slide 14 - Quizvraag
Een fabrikant van smartwatches komt elk jaar met een nieuw model op de markt. Welk onderdeel van de marketingmix past de fabrikant toe in dit voorbeeld? Kies uit onderstaande mogelijkheden
A
plaatsbeleid
B
prijsbeleid
C
productbeleid
D
promotiebeleid
Slide 15 - Quizvraag
Lees het bericht. Het bericht gaat over de dinoplaatjes. Welk onderdeel van de marketingmix wordt in dit bericht uitgelegd? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
plaatsbeleid
B
prijsbeleid
C
productbeleid
D
promotiebeleid
Slide 16 - Quizvraag
Anita koopt een zomerjack bij de H&M. Op het prijskaartje staat € 79. Ze krijgt 25% korting. Bereken hoeveel Anita betaalt voor het zomerjack. Laat de berekening zien.
Slide 17 - Open vraag
Stel, de vraag naar snijbloemen is 1 000 bossen en het aanbod is 400 bossen. Wat gebeurt er met de prijs van een bos snijbloemen? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
De prijs blijft gelijk.
B
De prijs daalt.
C
De prijs stijgt.
D
De prijs kan stijgen en kan dalen
Slide 18 - Quizvraag
De bloemenmarkt bestaat uit alle vragers naar en aanbieders van bloemen. Wie zijn de vragers van bloemen? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
Alle mensen die bloemen kopen.
B
Alle mensen die bloemen kopen en bloemen verkopen.