Voorbeeld:
be'scheiden1 <zelfst. nw.; meervoud> officiële papieren die je ergens voor nodig hebt -> stukken
bescheiden2 <bijv. nw.> 1 gezegd van iemand die zichzelf niet op de voorgrond plaatst - hij is beroemd geworden, maar erg bescheiden gebleven 2 (van dingen) niet groot of niet veel - hij nam een bescheiden portie eten.
'anticlimax <de~ (m.); -en> tegenvaller, terwijl je juist iets iets heel fijns of spannends had verwacht
antici'peren <anticipeerde, heeft geanticipeerd> ergens op anticiperen rekening houden met iets waarvan je verwacht dat het zal gebeuren.