Spelling

Welkom!
  • Neem plaats, leg je spullen op tafel en je tas op de grond.
  • Pak je leesboek en ga even lezen.
  • Ik noteer per persoon het boek dat je leest en hebt gekozen voor je fictieopdracht.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
  • Neem plaats, leg je spullen op tafel en je tas op de grond.
  • Pak je leesboek en ga even lezen.
  • Ik noteer per persoon het boek dat je leest en hebt gekozen voor je fictieopdracht.

Slide 1 - Tekstslide

Mededelingen en programma
  • Vandaag: behandeling huiswerk (2 en 3 op blz. 35; 1 en 4 op blz. 185.).
  • Wanneer gebruik je komma's?

De onderwerpen:
  • hoofdletters
  • leestekens (punt, komma, uitroepteken, vraagteken, dubbele punt, aanhalingsteken)
  • een woordenboek gebruiken
  • meervouden op -en
  • meervoud op -s
  • bijvoeglijke naamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Mededelingen en programma
Planning komende tijd
Week 28 maart: spelling H1 t/m H6
Week 4 april: spelling H1 t/m H6
Week 11 april: spelling H1 t/m H6
Week 18 april: toets spelling
Week 25 april: meivakantie
Week 2 mei: meivakantie

Week 9 mei: vervangende datum toets spelling

Week 20 juni: toetsweek do + vr
Week 27 juni: toetsweek ma + di + woe
Week 4 juli: geen les meer
Week 11 juli: zomervakantie

Slide 3 - Tekstslide

Spelling
Je gebruikt hoofdletters:
  • aan het begin van elke zin.
  • bij namen (zie uitzondering op tussenvoegsels in boek)
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Geen hoofdletters bij:
  • seizoenen, maanden, dagen en windstreken.


Slide 4 - Tekstslide

Spelling
Leestekens: komma's, punten, uitroepteken, vraagteken, dubbele punten en aanhalingstekens.

Uitroeptekens:
  • gebruik je alsof je CAPS LOCK AAN STAAT.
  • om nadruk te geven aan zinnen.
  • je gebruikt ze niet zo vaak: teksten met veel uitroeptekens worden heel kinderachtig en extreem blij.

Vraagtekens:
  • gebruik je altijd bij vragen.

Slide 5 - Tekstslide

Spelling
Leestekens: komma's, punten, uitroepteken, vraagteken, dubbele punten en aanhalingstekens.

Punten:
  • zet je aan het einde van zinnen. 
  • Punten en komma's kunnen op elkaar lijken. Je moet goed aanvoelen wanneer je een zin stopt of wanneer je een komma gebruikt. Houd zinnen kort!


Slide 6 - Tekstslide

Spelling
Dubbele punt (H6 Spelling, p. 184):
  • gebruik je vóór opsommingen of aankondigingen. Ik eet graag groenten: broccoli, bloemkool, Chinese kool, wortels en paksoi.
  • gebruik je vóór een toelichting/uitleg. Jan mediteert elke dag: dat is goed voor zijn rust.
  • gebruik je vóór een citaat/quote. Elroy zegt: "....".

Aanhalingstekens
  • gebruik je bij de directe rede, oftewel een citaat.
    Elroy zegt: "Neem dit over in je schrift!" OF 'Neem dit over in je schrift', zei Elroy.
  • je zet ze na aankondiging van een citaat, dus na een dubbele punt, maar voor je een citaat start. 
  • Na een citaat zet je eerst een punt/uitroepen/vraagteken en dan pas weer aanhalingstekens.
  • Je mag zowel dubbele (") of enkele (') aanhalingstekens gebruiken.
  • Je gebruikt ze niet bij de indirecte rede: Elroy zei dat we dit over moesten nemen in ons schrift. 

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 2, p. 35.
  1. Het Amsterdamse Waterloopplein en dierentuin ARTIS liggen niet ver uit elkaar.
  2. Mijn vriend Cornald van der Meer woont in de Brabantse gemeente Oisterwijk.
  3. Gaat Lotte van der Veen iedere lente naar de Canarische Eilanden?
  4. In augustus zwom Koen ter Hek uit Stavoren het IJsselmeer over.
  5. Wat is 'Kort van Memorie' toch een grappige achternaam voor een historicus!
  6. Op de Olympische Spelen wil schaatsster Ireen Wüst nog een keer goud halen.

Opdracht 3: behandeld in de vorige les.



Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 2, p. 185:
  1. Jasper vraagt wie er mee gaat naar de verjaardag van Hassan.
  2. De politieagent zei dat we onze fietsverlichting aan moesten zetten.
  3. Coby vroeg aan Nermina of ze een euro van haar kon lenen.
  4. De trainer zegt dat we volgende week kampioen kunnen worden!

Opdracht 3:. p. 185:
  1. Carlo zei: ‘Vanmiddag mogen we bij mij thuis gamen.’
  2. Dini vraagt aan haar teamleden: ‘Waar is de ballentas?’
  3. Mijn moeder zei: ‘Je moet om 20.00 uur thuis zijn.’
  4. Ik vroeg mijn zusje: ‘Wat wil je voor je verjaardag hebben?’

Slide 9 - Tekstslide

Spelling
Komma's zet je:
  • tussen twee persoonsvormen.  Omdat zijn band lek ging, moest hij lopen.
  • als je een zin voorleest (al dan niet in je hoofd) en je een kleine pauze hoort tussen twee woorden.
  • vóór verbindingswoorden.  Hij moest lopen, omdat zijn band lek was.
  • tussen delen in een opsomming: Het duurde maar: een week, twee weken, drie weken en uiteindelijk vier weken!
  • tussen iemands naam en de rest van de zin: Elroy, wat doe jij vanavond?  OF 'Wat doe jij vanavond, Elroy?'

Het is meer dan 'kommaneuken': goed gebruik van komma's maakt veel verschil!

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Spelling
Maak nu opdrachten 1 en 4 op p. 185
  • Werk zelfstandig (alleen)
  • Je hebt 15 minuten.

Slide 12 - Tekstslide

Spelling
We gaan verder met bijvoeglijke naamwoorden. Pak p. 154 van je boek erbij .

  • BN-en komen voor in twee 'vormen': lage/laag. Dus met of zonder e. Met -e wordt ook wel de lange vorm genoemd.
  • Of je er zomaar een -e achter kan zetten of niet, hangt af van het woord. Je moet de klank van het woord hetzelfde (intact) houden. 
  • Daarom moet je soms: de laatste letter verdubbelen, een klinker weghalen of een -f/-s in een -v/-z veranderen. Vlekkeloos/vlekkeloze, lief/lieve, leeg/lege, dof/doffe.
  • Enkele andere bn-en krijgen een trema (ë) op de e. Dit doe je omdat de klank intact moet blijven.
  • Stoffelijke bn-en eindigen op -en of blijven hetzelfde (aluminium). Die hebben een vorm.

Slide 13 - Tekstslide

Spelling
Maak nu opdracht 1, p. 155, zelfstandig. Je hebt 5 minuten.

Klaar? Ga verder met het huiswerk: opdrachten 2, 3, 4 en 5 op blz. 155.

Slide 14 - Tekstslide

Afsluiting
  • Huiswerk: opdrachten 2, 3, 4 en 5 op blz. 155 en het meenemen van een woordenboek Nederlands.
  • Je weet nu waar je komma's zet.
  • We hebben leestekens en hoofdletters afgerond.
  • Je hebt kennisgemaakt met de spellingsregels voor bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 15 - Tekstslide