Na
om .... te schrijf je het
hele werkwoord. Het hele werkwoord staat op de laatste plaats.
Asriël gaat naar school om te leren.
Ik ga naar de bakker om brood te kopen.
Stelt iemand een vraag met waarvoor? Dan kun je antwoord geven met om ... te.
Waarvoor ga je naar school? Om Nederlands te leren.
Waarvoor gebruik je je pen?
Om te schrijven.