L2 + L3 Zinsontleding (pv, ow, gez)

voorlezen
timer
5:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

voorlezen
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- We gaan de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde herhalen.

- We gaan zelfstandig werken aan woordenschat. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

- Je kan de persoonsvorm in een korte zin vinden.

- Je kan het onderwerp in een korte zin vinden.

- Je kan het gezegde van een korte zin vinden.




Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm van een zin?

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp
Onderwerp -> vertelt wie of wat dat doet. 
Wie/wat + pv? = onderwerp 

Voorbeeld:
Mijn vader en moeder fietsen. 
persoonsvorm?
onderwerp?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe vind je het gezegde van een zin?

Slide 8 - Tekstslide

Gezegde
Gezegde --> alle werkwoorden uit de zin

Voorbeeld:
Mijn vader en moeder fietsen. 
persoonsvorm?
onderwerp?
gezegde?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
A
Een persoon
B
Geen werkwoord
C
Altijd een werkwoord!
D
Een voltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.


A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 11 - Quizvraag

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

De grizzlybeer kijkt naar mij.

Slide 13 - Open vraag

Waaruit bestaat het gezegde van een zin?
A
Het onderwerp + alle werkwoorden
B
Alle werkwoorden
C
Alle werkwoorden + lijdend voorwerp
D
De persoonsvorm + het lijdend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de onderstaande zin:

Ik heb een hele reep chocolade gegeten.
A
Ik
B
heb
C
heb gegeten
D
gegeten

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is het gezegde in de zin?
werkwoordelijk gezegde
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is het gezegde?
Wij mochten komen kijken naar haar dans.

Slide 18 - Open vraag

Wat is de pv?

Heb jij dat wel gevraagd?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het gezegde?

Heb jij dat gevraagd?

Slide 20 - Open vraag

Wat is de pv?

Had jij nog een toetje willen bestellen?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Had jij nog een toetje willen bestellen?

Slide 22 - Open vraag

Wat is de pv?

Ik wil me straks omkleden.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Ik wil me straks omkleden.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Jij moet je boek nog kaften.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Je zult mij toch echt moeten helpen.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Wij wilden een stoere hond hebben.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Die hebben we uitgekozen.

Slide 28 - Open vraag

Wat is de pv?

Mijn moeder wil mij gelukkig zien.

Slide 29 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder wil mij gelukkig zien.

Slide 30 - Open vraag

Aan de slag!
- Maak het werkblad over woordenschat. 

- Tijdens het werken is het stil. Wil je wat overleggen, dan doe je dat fluisterend.

- Leg je kaartje op rood als je een vraag hebt. 
timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide