1.8 Spelling
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen
Je kunt de leestekens (punt, komma, uitroepteken, vraagteken) goed gebruiken
Je kunt aanhalingstekens goed gebruiken
Je kunt de tien dicteewoorden correct schrijven
1.5 Woorden
Je kent de betekenis van 25 nieuwe woorden
Je weet wat voorvoegsels zijn