1.8 Spelling

Welkom!
Pak je werkboek en pen/potlood
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je werkboek en pen/potlood

Slide 1 - Tekstslide

Wat verwacht ik van jullie?
  • Als ik uitleg geef, ben je stil en probeer je op te letten.
  • Heb je een vraag? Steek je hand op en wacht totdat je de beurt krijgt.
  • Bij het zelfstandig werken mag je rustig  overleggen.

Houd je je hieraan? Dan is de kans groot dat je de stof sneller begrijpt. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

1.8 Spelling
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen
Je kunt de leestekens (punt, komma, uitroepteken, vraagteken) goed gebruiken
Je kunt aanhalingstekens goed gebruiken
Je kunt de tien dicteewoorden correct schrijven

1.5 Woorden
Je kent de betekenis van 25 nieuwe woorden
Je weet wat voorvoegsels zijn






Slide 3 - Tekstslide

De toetsweek
Dinsdag 14 november.

Toets over 1.5 woorden, 1.7 grammatica en 1.8 spelling. 


Slide 4 - Tekstslide

Vandaag
- Wat weet je nog van grammatica?
- Uitleg spelling
- Zelfstandig werken 

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je nog van grammatica?

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je nog van grammatica?
1. Op internet moet je je gedragen naar bepaalde regels.
2. Via Whatsapp mogen we bijvoorbeeld best onze verliefdheid delen.
3. Wil jouw schatje zich na een tijd liever aan iemand anders vastklampen?
4. Dan moet hij of zij dat juist weer in het echte leven tegen je zeggen.

Slide 7 - Tekstslide

Spelling - werkwoordspelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.

In de tegenwoordige tijd (tt) komt er bij jij/hij/zij/het een -t achter de ik-vorm: ik werk – jij werkt.
Als de ik-vorm al op -t eindigt, komt er geen extra -t achter: ik zet – hij zet.
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord: wij/jullie/zij worden.

Slide 8 - Tekstslide

Spelling - leestekens
Leestekens helpen je bij het juist lezen van de tekst. 

In leerjaar 1 heb je de punt, het vraagteken, de komma en het uitroepteken geleerd. 

De punt, het vraagteken en het uitroepteken staan aan het eind van een zin. De komma staat in de zin.

Slide 9 - Tekstslide

Spelling - leestekens
Als je in een tekst precies opschrijft wat iemand zegt, gebruik je de directe rede. Die zin begint dan altijd met een hoofdletter en staat tussen aanhalingstekens. Met een dubbele punt geef je aan waar de zin begint.
Tessa zei: ‘Ik kom iets later, lekke band!’'

Een zin kan ook beginnen met de directe rede. Dan eindigt de directe rede met een komma.
‘Dat is al de derde keer', zuchtte Tarik.

Slide 10 - Tekstslide

Woorden - voorvoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje vóór het woord toevoegen; een voorvoegsel.
 
De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.
Voorbeeld: onrustig = on (voorvoegsel) + rustig = niet rustig

Voorbeelden: her- (herexamen), on- (onjuist), in- (informeel)

Slide 11 - Tekstslide

Weektaak
1.5 Woorden: opdr. 4, 9 t/m 13, 15
1.8 Spelling: opdr. 1, 3 t/m 7
Taak 6 Lessonup

Klaar? Nieuwsbegrip 

Slide 12 - Tekstslide