Kapitel 5 Schule und Schüler Woche 11

Kapitel 6: Kundendienst und Kassenzettel
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 6: Kundendienst und Kassenzettel

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
Grammatik herhaling
Hören 
Wörterliste


Hausaufgaben war: 8.3 + 9.1 + 10.2 + 10.1 + 11.2 







Slide 2 - Tekstslide

Proefwerk Duits
29 juni begin toetsweek. (2 weken)

Kapitel 5 und 6
1. Wörterliste
2. Grammatik
3. Leesteksten 

Slide 3 - Tekstslide

S.88 Lesen Aufgabe 11.1


Das Supertalent
Willkommen in meinem Kleiderschrank.

1. Lees eerst de vraag.
2. Dan pas de tekst. 


Slide 4 - Tekstslide

S.88 Lesen Aufgabe 14.2


Ich bin 21 Jahre alt und war spielsüchtig. 

1. Lees eerst de vraag.
2. Dan pas de tekst. 


Slide 5 - Tekstslide

S.94 Rätsel Aufgabe 15.3


Welke cadeaus worden bedoeld? 

Es riecht gut. Mann kann es in einer Drogerie kaufen. Das P....




Slide 6 - Tekstslide

S.101 Grammatik Aufgabe 18.4
Bezittelijk voornaamwoord



ein = een
kein = geen

Mannelijk = ein / kein
vrouwelijk = eine / keine 

Slide 7 - Tekstslide

S.99 Grammatik Aufgabe 17.4
Bezittelijk voornaamwoord



Slide 8 - Tekstslide

afkortingen
(m) = mannelijk (der) 
(mv) = meervoud (die)
(v) = vrouwelijk (die)
(o) = onzijdig (das)

Slide 9 - Tekstslide

(mijn) Größe ist M. Und dein?
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 10 - Quizvraag

Was ist (jouw) Lieblingsgeschäft? (o)
A
sein
B
seine
C
dein
D
deine

Slide 11 - Quizvraag

(zijn) Hose (v) ist Schwarz mit Rosa.
A
mein
B
dein
C
seine
D
deine

Slide 12 - Quizvraag

(haar) Schwester(v) kauft nur Klamotten.
A
meine
B
deine
C
seine
D
ihre

Slide 13 - Quizvraag

(mijn) Mutter (v) hat eine neue Jacke gekauft.
A
deine
B
meine
C
seine
D
ihre

Slide 14 - Quizvraag

S.89 Grammatik Aufgabe 11.3

Müssen = moeten

Ich muss
du musst
er/sie/es muss



wir müssen
ihr müsst
sie/Sie müssen


Anke und Lotta müssen noch zum Kaufhaus. 

Slide 15 - Tekstslide

S.89 Grammatik Aufgabe 11.3

wollen = willen

Ich will
du willst
er/sie/es will



wir wollen
ihr wollt
sie/Sie wollen


Wir wollen morgen einkaufen gehen.

Slide 16 - Tekstslide

S.89 Grammatik Aufgabe 11.3

wissen = weten

Ich weiß
du weißt
er/sie/es weiß



wir wissen
ihr wisst
sie/Sie wissen


Du weißt bestimmt, wann der Laden schließt.

Slide 17 - Tekstslide

ich (moeten) um sieben Uhr trainieren.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 18 - Quizvraag

Er (weten) die Antwort nicht.
A
weiß
B
weißt
C
wissen
D
wisst

Slide 19 - Quizvraag

Ihr (moeten) also zuerst einkaufen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 20 - Quizvraag

S.95 Lesen Aufgabe 16.1


Lola heeft geld nodig.

1. Lees eerst de vraag.
2. Dan pas de tekst. 


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben
11.1 + 14.2 + 15.3 + 18.4 + 16.1

Slide 23 - Tekstslide

Hausaufgaben
6.2 + 8.2 + 5.2 + 17.4 

Slide 24 - Tekstslide