50: Kasus

Woche: fünfzig
Lernziele für heute:
1. Wie geht das mit dem Kasus?

Hausaufgaben:
Schreib mir eine Email (sehe Magister) und mache diese LessonUp: Naamvallen: wisselvoorzetsels & ein-Gruppe

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Woche: fünfzig
Lernziele für heute:
1. Wie geht das mit dem Kasus?

Hausaufgaben:
Schreib mir eine Email (sehe Magister) und mache diese LessonUp: Naamvallen: wisselvoorzetsels & ein-Gruppe

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn naamvallen?

Slide 2 - Open vraag

  1. BOX
  2. KOLOM
  3. RIJ

Slide 3 - Tekstslide

Stap 1: BOX

Slide 4 - Tekstslide

Stap 2: Kolom

Slide 5 - Tekstslide

Stap 3: RIJ

Slide 6 - Tekstslide

  1. BOX
  2. KOLOM
  3. RIJ

Slide 7 - Tekstslide

1. aus 2. bei. 3. mit 4. nach 5. seit 6. von 7. zu

Slide 8 - Open vraag

altijd 3e naamval!
aus
uit
bei
bij
mit
met
nach
naar (plaatsen)/na
seit
sinds
von
von
zu
te/naar (personen/gebouwen)

Slide 9 - Tekstslide

Ich gehe mit mein....... Bruder ins Urlaub.

Slide 10 - Open vraag

Nach d.......Schule (v) werde ich sofort arbeiten.

Slide 11 - Open vraag

1. bis 2. durch 3. für 4. gegen 5. ohne
6. um

Slide 12 - Open vraag

altijd 4e naamval!
bis
tot
durch
door
für
voor
gegen
tegen
ohne
zonder
um
om

Slide 13 - Tekstslide

Das Wasser ist für d... Mann.

Slide 14 - Open vraag

Ohne sein.....Frau, kommt er nicht.

Slide 15 - Open vraag

1. an 2. auf 3. hinter 4. in 5. neben
6. über 7. unter 8. vor 9. zwischen

Slide 16 - Open vraag

3e of 4e naamval!
an
aan
auf
op
hinter
achter
in
in
neben
naast
über
over
unter
onder
vor
voor (plek of tijd)
zwischen
tussen
3e of 4e naamval
  • 3e = waar
  • 4e = waarheen

Slide 17 - Tekstslide

Ich bin in d..... Schwimmbad (o).

Slide 18 - Open vraag

Ich gehe in d..... Schwimmbad (o).

Slide 19 - Open vraag

  1. BOX
  2. KOLOM
  3. RIJ

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 23 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 24 - Quizvraag

  1. BOX
  2. KOLOM
  3. RIJ

Slide 25 - Tekstslide