- Trek een kaartje. Daarop staat een woord
- Maak in tweetallen een zin met het woord
- De linker persoon schrijft de zin, de rechter persoon leest de zin straks voor
- Maak een zin waaruit de betekenis van het woord duidelijk wordt
De emmer is rood.
Ik vul de emmer met water, want ik ga de badkamer schoonmaken.