meewerkend voorwerp

het meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp = meewerkend voorwerp
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

het meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp = meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
Een meewerkend voorwerp kan met aan of voor beginnen. Als deze woorden er niet voor staan, kun je ze er voor zetten. In zinnen met een meewerkend voorwerp staat meestal een lijdend voorwerp.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het mv in de zin: Ik geef aan de klas een les grammatica.
A
een les
B
een les grammatica
C
aan de klas
D
de klas

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het mv in de zin: Op haar verjaardag deelde Sofie taart aan de familie uit.
A
aan de familie
B
taart
C
op haar verjaardag
D
Sofie

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het mv in de zin: Mijn moeder gaf mij een hoesje .
A
een hoesje
B
mij
C
mijn moeder
D
aan mij

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het mv in de zin: Zij vertelde haar vriendin een grappige mop.
A
zij
B
haar vriendin
C
een grappige mop
D
geen mv

Slide 6 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het mv in de zin: Voor wie heb jij dit pak gekocht?
A
geen mv
B
dit pak
C
jij
D
voor wie

Slide 9 - Quizvraag

En nu zelf aan de slag!

  • Meer oefenen? Ga naar juf Melis (ontleden)      
  • Ga naar de methodesite (It's learning)
  • Ga naar Cambiumned (dia 11)
  • Fimpjebekijken over het meewerkend voorwerp (dia 12)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link