D2 paragraaf 2 leestekens

Leestekens
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagteken gebruiken
- je kunt hoofdletters, dubbele punten en aanhalingstekens in citaten gebruiken
- je kunt komma's gebruiken
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaat hier mis? 


Slide 3 - Tekstslide

Punt
Je gebruikt een punt na een zelfstandige, mededelende zin:
In Zwitserland zijn hoge bergen. Je kunt daar fijn wandelen.

Slide 4 - Tekstslide

De komma 
Je gebruikt een komma: 
- Tussen twee persoonsvormen. 
   Toen we naar Den Haag gingen, reisden we met de trein. 
- Voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want 
- Voor en na een deel dat niet zelfstandig kan staat. 
   De mensen in Delft, die ook carnaval vieren, waren niet zo leuk verkleed. 
- Tussen delen van een opsomming maar NIET voor en.
   We aten Grieks, pannenkoeken en een heerlijke lunch. 

Slide 5 - Tekstslide

Dubbele punt 
Je gebruikt een dubbele punt: 
- Voor een aangekondigde opsomming. 
   Tijdens mijn vakantie bezocht ik drie steden: Den Haag, Delft en Rotterdam.
- Voor de directe reden of een citaat.  
   Mijn zoontje zei: 'Legoland is het leukste land dat er bestaat'. 
- Als het tweede deel van een zin een verklaring vormt bij het eerste deel.
   Ik had 's avonds pijn aan mijn voeten: we liepen 15.000 stappen.

Slide 6 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Gebruik je bij de directe reden of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens.
'Kijk, daar is Willem met de waterpomptang', zei Ed Bever tegen Truus de Mier.
'Als je me zoekt,' zei Bor de Wolf, 'kun je me vinden in het Enge Bos.'
'Heeft iemand mijn zonnebril gezien?' vroeg Momfer de Mol.

Slide 7 - Tekstslide

Let op: bij de indirecte reden (waarbij je iemands woorden niet letterlijk weergeeft) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:
De kinderen vroegen meneer de Uil of hij hun voorlas uit de Fabeltjeskrant.
Lowieke de Vos dacht: mmm, lekker hapje, dat wordt smikkelen en smullen.

Slide 8 - Tekstslide

Aanhalingstekens
 
- Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis.
   Mijn zoontje gebruikt het woord 'gaat' als hij een gat graaft.  

Slide 9 - Tekstslide

Verbeter de zin:

Als je naar zee gaat zie je meeuwen vliegen

Slide 10 - Open vraag

Verbeter de zin:

Hoe was je vakantie vroeg hij aan haar

Slide 11 - Open vraag

Pieter vraagt aan Thirza mag ik van jou het zout alstublieft

Slide 12 - Open vraag

Aan de slag!
Maken op blz. 251. Opdracht 1, 2 en 3!
Opdrachten maak je in je schrift. Bij opdracht 2 schrijf je de hele zin over!

Slide 13 - Tekstslide