Les 2

Les 2
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 2

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. Wir besprechen die Hausaufgaben
2. Wir sehen uns Logo an und sprechen über die Themen im Logo.
3. Wiederholung der Verben
4. Weitere Arbeit mit den Aufgaben im Aufgabebuch

Slide 2 - Tekstslide

Hausaufgaben 
  • Wir korrigieren die Aufgaben bis Aufgabe 11
  • Ein Gespräch im Hotel
  • Verben 

Slide 3 - Tekstslide

Was kannst du nach dem Sehen erzählen? 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Hoe heet jij?

Slide 6 - Open vraag

Wie ben jij?

Slide 7 - Open vraag

Hoe oud ben je?

Slide 8 - Open vraag

Waar kom je vandaan?

Slide 9 - Open vraag

Waar woon je?

Slide 10 - Open vraag

Ich .... Lehrer. (sein)
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist

Slide 11 - Quizvraag

Ihr .... gut gearbeitet. (haben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 12 - Quizvraag

Wir .... Hausaufgaben gemacht. (haben)
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben

Slide 13 - Quizvraag

Lisa ..... krank (sein)
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin

Slide 14 - Quizvraag

Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist

Slide 15 - Quizvraag

Haben: ich
A
habe
B
hast
C
habt

Slide 16 - Quizvraag

sein: ihr
A
sind
B
seit
C
seid
D
ist

Slide 17 - Quizvraag

haben: ihr
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 18 - Quizvraag

werden
Ihr ....... das jetzt sagen!
A
wird
B
werdet
C
werden
D
werde

Slide 19 - Quizvraag

welke 2 betekenissen heeft werden?

Slide 20 - Open vraag

werden
Du ........... morgen 10 oder?
A
werde
B
wirst
C
werdest
D
wird

Slide 21 - Quizvraag

Weil er immer gesund isst, ist Tom sehr groß ................... (werden)

Slide 22 - Open vraag

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t

Slide 23 - Sleepvraag

wonen = wohnen
ik woon = ich _________
A
wohne
B
wohnen
C
wohnt
D
wohnst

Slide 24 - Quizvraag

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen

Slide 25 - Quizvraag

schrijven = schreiben
hij schrijft = er ______________
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe

Slide 26 - Quizvraag

spelen = spielen
Er__________ gerne Fußball.

Slide 27 - Open vraag

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

Slide 28 - Open vraag

Grammatik 
Die Verben: 

Slide 29 - Tekstslide


Lern__ du Deutsch? Ja, ich lern__ Deutsch.


Arbeit__ Herr Schmidt im Büro?

Hab__ ihr jetzt Deutschunterricht?

Komm__ Frau Klein aus Berlin?

(bent)___ Sie aus Deutschland?

Der Vater (sein)__ in der Arbeit und die Mutter (sein)__ zu Hause. 
lerne
kommt
habt
lernst 
Arbeitet
Sind 
ist
ist
bist

Slide 30 - Sleepvraag

Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 31 - Quizvraag

Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie

Slide 32 - Quizvraag

Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 34 - Quizvraag

Probeer het nu zelf!
Vertaal 'jij rekent'
rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet

Slide 35 - Quizvraag

En nog eentje:
Vertaal 'jullie borstelen'
bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten

Slide 36 - Quizvraag

Nog een laatste keer oefenen:
Hoe zeg je 'jij heet Thom'?
heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 37 - Quizvraag

en nu 'jij danst'?

tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt

Slide 38 - Quizvraag

sechzehn 
elf
vierzehn 
zwölf
achtzehn
zwanzig 
11
18
14
12
16
20

Slide 39 - Sleepvraag

Jetzt arbeiten wir aus dem Arbeitsbuch
Du machst jetzt die Aufgaben 12 bis 19
timer
15:00

Slide 40 - Tekstslide

Hausaufgaben
  • Du wiederholst die Verben
  • Du kannst über dich erzählen und nach dem Anderen fragen. Auch kannst du in der er/sie Form erzählen. 

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link