Voorbereiding PW Zakelijke teksten lezen tm hoofdstuk 5

Oefentoets proefwerk

zakelijke teksten lezen t/m 5.5

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets proefwerk

zakelijke teksten lezen t/m 5.5

Slide 1 - Tekstslide

Heb jij je al voorbereid op de leestoets?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
D
Nee, ik bereid me ook niet voor.

Slide 2 - Quizvraag

Geef een omschrijving van het begrip
'tekstverband'.

Slide 3 - Open vraag

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord 'bovendien'?
A
Concluderend tekstverband
B
Chronologisch tekstverband
C
Tegenstellend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 4 - Quizvraag

Bij het concluderend tekstverband horen de signaalwoorden...
A
maar / dus
B
dus / kortom
C
en / omdat
D
ondanks dat / daarom

Slide 5 - Quizvraag

Een tekst is subjectief.
Het tekstdoel is overtuigen.
Noem drie tekstsoorten.

Slide 6 - Open vraag

                          Lees tekst 1

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 8 - Open vraag

Welke functie heeft de inleiding van de tekst?
A
Een voorbeeld geven
B
Het onderwerp noemen
C
Een vraag stellen
D
De aanleiding noemen tot het schrijven van de tekst

Slide 9 - Quizvraag

Welke citaten uit de tekst zijn subjectief?
A
'..., omdat ze haar tijd overdag liever aan de wat minder belangrijke klussen besteedt'
B
'Ongeveer 95% van alle mensen lijdt aan 'procrastinatie',
C
'Ze vindt haar uitstelgedrag dan ook geen groot probleem.'
D
'....., deed meer dan tien jaar onderzoek naar procrastinatie.'

Slide 10 - Quizvraag

Waarom is het lastig om te bepalen of het belangrijkste tekstdoel informeren of amuseren is?

Slide 11 - Open vraag

Het tussenkopje 'Er slim mee omgaan' past boven...
A
alinea 3
B
alinea 5
C
alinea 6
D
alinea 8

Slide 12 - Quizvraag

Hieronder staat de betekenis van het woord deadline (alinea 1).
Welke betekenis is juist?
A
deadline = binnenkort
B
deadline = termijn wanneer iets klaar moet zijn
C
deadline = op korte termijn
D
deadline= spoedig

Slide 13 - Quizvraag

Hieronder staat de betekenis van het woord ratio (alinea 5).
Welke betekenis is juist?
A
ratio = natuurlijke neiging
B
ratio = redenen waarom je iets wilt doen
C
ratio = gen
D
ratio = verstand

Slide 14 - Quizvraag

Citeer de zin uit alinea 2 waarin staat hoe het komt dat we bijna allemaal last van uitstelgedrag hebben.

Slide 15 - Open vraag

In alinea 4 zitten drie tekstverbanden. Welke zijn dat?
A
chronologisch, opsommend en tegenstellend
B
concluderend, opsommend en tegenstellend
C
opsommend, toelichtend en tegenstellend
D
opsommend, chronologisch en redengevend

Slide 16 - Quizvraag

Noteer de twee signaalwoorden van het opsommend tekstverband uit alinea 4

Slide 17 - Open vraag

Waarom is uitstelgedrag moeilijk af te leren? (alinea 5)
A
Doordat er in onze hersenen een conflict woedt.
B
Doordat ons instinct sterker is dan ons geduld en onze wilskracht.
C
Doordat ons limbisch systeem gericht is op de korte termijn.
D
Doordat onze prefrontale cortex gericht is op langetermijnplanning.

Slide 18 - Quizvraag

Waarnaar verwijst 'die' (regel 8, alinea 5)?
Gebruik een citaat uit de tekst.

Slide 19 - Open vraag

Waarnaar verwijst 'het' (regel 3, alinea 7)?
Gebruik een citaat uit de tekst.

Slide 20 - Open vraag

Noteer uit alinea 5 drie signaalwoorden bij het tegenstellend tekstverband.

Slide 21 - Open vraag

Uitstelgedrag is afhankelijk van een aantal factoren. Hoeveel factoren worden er in alinea 6 en 7 genoemd?
A
Twee
B
Drie
C
Vier
D
Vijf

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 23 - Open vraag