5WWE: herhaling pedagogiek blz 117

5WWE: herhaling pedagogiek blz 117
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Sociale wetenschappenSecundair onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

5WWE: herhaling pedagogiek blz 117

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent gezinscohesie?
A
samenhorigheid en gebondenheid
B
stabiliteit in de samenstelling
C
hoe omgaan met moeilijkheiden
D
manier waarop de macht verdeeld is

Slide 2 - Quizvraag

Welke opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door hoge responsiviteit en lage controle?
A
Permissief
B
Autoritatief
C
Verwaarlozend
D
Autoritair

Slide 3 - Quizvraag

De opvoeder zorgt ervoor dat het kind geen positieve effecten meer ondervindt van het gedrag =
A
positief straffen
B
uitdoven
C
bekrachtigen
D
modelleren

Slide 4 - Quizvraag

Modelleren hoort bij
A
sociaal-cognitieve leertheorie
B
Humanistische psychologie
C
Psychoanalyse
D
Sociaal-culturele theorie

Slide 5 - Quizvraag

Pedagogisch optimisme =
A
Kinderen zijn goede wezens
B
Het komt uiteindelijk altijd goed met het kind
C
De opvoeder heeft een belangrijke invloed
D
Steeds nieuwe straffen en beloningen zoeken

Slide 6 - Quizvraag

Het transactioneel proces speelt zich af tussen
A
opvoeder - kind
B
opvoeder - kind - omgeving
C
de verschillende opvoeders van 1 kind
D
de peergroup - kind

Slide 7 - Quizvraag

Wat is kenmerkend voor de autoritatieve opvoedingsstijl?
A
Lage controle Hoge responsiviteit
B
Hoge controle Lage responsiviteit
C
Lage controle Lage responsiviteit
D
Hoge controle Hoge responsiviteit

Slide 8 - Quizvraag

Wat is kenmerkend voor de permissieve opvoedingsstijl?
A
Lage controle Hoge responsiviteit
B
Hoge controle Lage responsiviteit
C
Lage controle Lage responsiviteit
D
Hoge controle Hoge responsiviteit

Slide 9 - Quizvraag

In welke opvoedingsstijl kijkt de opvoeder nauwelijks om naar het kind?
A
Permissief
B
Autoritatief
C
Verwaarlozend
D
Autoritair

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van anti-autoritaire opvoeding?
A
Kind weet dat het bij ouders terecht kan
B
Kind leert zelfstandig zijn
C
Kind leert eigen keuzes maken
D
Kind gehoorzaamt

Slide 11 - Quizvraag

Psychologische controle is een...
A
risicofactor op microniveau
B
risicofactor op macroniveau
C
beschermende factor op microniveau
D
beschermende factor op macroniveau

Slide 12 - Quizvraag

Responsiviteit is een...
A
risicofactor op microniveau
B
risicofactor op macroniveau
C
beschermende factor op microniveau
D
beschermende factor op macroniveau

Slide 13 - Quizvraag

Een negatieve straf...
A
heeft negatief effect op het zelfbeeld
B
heeft geen effect
C
neemt iets leuks af
D
is een zeer zware straf

Slide 14 - Quizvraag

Een nieuwe koptelefoon krijgen is een voorbeeld van …
A
positieve materiële beloning
B
negatieve activiteitsbeloning
C
positieve sociale beloning
D
negatieve materiële beloning

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent overrechtvaardiging?
A
te weinig belonen --> minder intrinsieke motivatie
B
te weinig belonen --> minder extrinsieke motivatie
C
te veel belonen --> minder intrinsieke motivatie
D
te veel belonen --> minder extrinsieke motivatie

Slide 16 - Quizvraag

Je geeft het best niet te veel materiële beloningen.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Een positieve straf is een goede straf.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Geen tv mogen kijken is een voorbeeld van een negatieve activiteitsstraf.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Aangeleerde hulpeloosheid betekent dat het kind niet zelfstandig wordt, omdat de ouders veel overnemen.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Uitdoven betekent dat de opvoeder vervelend gedrag aanpakt door het consequent te bestraffen.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

De pedagogische tik is verboden in België.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Overrechtvaardiging betekent dat je te veel uitleg wanneer je een straf geeft.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Een token is een vorm van straf.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Modelleren houdt in dat de opvoeder bewust gewenst gedrag voordoet aan het kind.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag