Begrijpend Lezen Onbekende Woorden Les 3

Planning
Welkom ( 5 minuten) & Herhaling Begrijpend lezen ( 10 minuten)
Wat leren we vandaag? C 1 Meer dan lezen § 4 Tekstverbanden en signaalwoorden (20 min)
Wat leren we vandaag? C 7 Spelling Blz. 231/232 § 3 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens (35 minuten)
Huiswerk: -
Evaluatie les (5 minuten)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Planning
Welkom ( 5 minuten) & Herhaling Begrijpend lezen ( 10 minuten)
Wat leren we vandaag? C 1 Meer dan lezen § 4 Tekstverbanden en signaalwoorden (20 min)
Wat leren we vandaag? C 7 Spelling Blz. 231/232 § 3 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens (35 minuten)
Huiswerk: -
Evaluatie les (5 minuten)

Slide 1 - Tekstslide

Tekst bestaat uit ...
Tekst (inleiding, middenstuk/kern , slot)
- Alinea (deelonderwerpen) ==> kernzin
    Kernzin: de belangrijkste zin uit de alinea (vaak de eerste of laatste zin van een alinea)
- Onderwerp ==> waar de tekst over gaat, zo kort mogelijk, dus het liefst in 1 woord
- Hooffdgedachte ==> waar de tekst over gaat in 1 zin

- Tekstsoort (krantenbericht, artikel, brief, reclame)


Slide 2 - Tekstslide

Tekst bestaat uit ...
- Tekstdoel (informeren, amuseren, overtuigen, overhalen/activeren, adviseren, instrueren)
- Tekstsoort (krantenbericht, artikel, brief, reclame)


Slide 3 - Tekstslide

Onbekende woorden
Wat moet je doen als je een onbekend woord tegenkomt?
- Betekenis uit de tekst halen (een omschrijving)
- Een synoniem
- Samenstelling ( bijv. schoolbord, kooplust, tuingereedschap)
- Afleiding (misplaatst, heropenen, doelloos, voedzaam)
- Woord uit een andere taal


Slide 4 - Tekstslide

Onbekende woorden
Wat moet je doen als je een onbekend woord tegenkomt?
- Betekenis uit de tekst halen (een omschrijving)
- Een synoniem
- Samenstelling ( bijv. schoolbord, kooplust, tuingereedschap)
- Afleiding (misplaatst, heropenen, doelloos, voedzaam)
- Woord uit een andere taal


Slide 5 - Tekstslide

Wat leren we vandaag?
Doel: 
  • Ik leer tekstverbanden herkennen aan de hnad van signaalwoorden. 

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!)
1. Tegenstellend tekstverband
2. Chronologisch tekstverband
3. Opsommend tekstverband 
4. Toelichtend tekstverband

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstellend verband
Er worden tegenovergestelde zaken genoemd:

Zij heeft een nieuwe iPad, maar Jaap heeft een ander tablet.

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, enz.

Slide 8 - Tekstslide

Chronologisch verband
Een chronologisch verband geeft de tijdsvolgorde van gebeurtenissen aan.

Vroeger hield ik nooit van wandelen, nu ben ik er dol op.

Signaalwoorden: Nu, straks, toen, morgen, daarna etc.
Voorbeeld:

Slide 9 - Tekstslide

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.

Eerst moet ik mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen.

Signaalwoorden: ten eerste, bovendien, niet alleen, verder, enz.

Slide 10 - Tekstslide

Toelichtend verband
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Ik ben gek op taarten, zoals appel- of perentaart.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!

Wat? Nakijken opd 6  blz. 25/26 § 4  Tekstverbanden en signaalwoorden
Hoe? Klassikaal
Tijd?  20 minuten
Hulp? Steek je vinger op
Klaar?  - 
timer
0:20

Slide 12 - Tekstslide

Even pauze
timer
4:00

Slide 13 - Tekstslide

Herhaling: Wanneer gebruik ik een komma?
  1. In een zin met twee persoonsvormen naast elkaar.
- Terwijl Ivan de hond uitlaat, luistert hij naar een muziekje.

2. Tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en). 
Nathan heeft een zeiltocht gemaakr langs Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. 

Slide 14 - Tekstslide

Herhaling: Wanneer gebruik ik een komma?
3. Voor voegwoorden, zoals: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want, voordat. (Let op: bij het voegwoord en gebruik je geen komma!)
- Jayden kijkt vaak Duitse series, omdat hij Duits wil leren. 
- De zanger kwam het podium op en begon meteen zijn nieuwste nummer te zingen. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat leren we vandaag?
Doel: 
  • Ik leer aanhalingstekens en dubbele punten op de juiste manier gebruiken. 

Slide 16 - Tekstslide

Theorie
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. Naast punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma’s zijn er nog meer leestekens.
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt:
  • Ik kreeg gisteren een aantal cadeautjes: scheenbeschermers, voetbalkousen en een trainingsjack.

Als je opschrijft wat iemand letterlijk heeft gezegd, dan heet dat een citaat. Een citaat staat in de directe rede. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens. Het citaat begint altijd met een hoofdletter.
  • Orlando zei: ‘Vrijdag ga ik op vakantie.’
  • De docent vroeg: ‘Wie wil het eerst zijn presentatie houden?’


Slide 17 - Tekstslide

Theorie
Als het citaat vooraan in de zin staat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vrijdag ga ik op vakantie’, zei Orlando. (Let op: na het citaat en het aanhalingsteken komt een komma.)
  • ‘Wie wil het eerst zijn presentatie houden?’ vroeg de docent. (Let op: na een vraag- of uitroepteken in het citaat komt er geen komma.)

Als je iemands woorden niet letterlijk overneemt (indirecte rede), gebruik je geen aanhalingstekens.

  • Orlando zei dat hij vrijdag op vakantie gaat.




Slide 18 - Tekstslide

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Gebruik een citaat.
De ene muis roept ...

Slide 19 - Open vraag

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Zet de zin in de indirecte rede.
De andere muis vraagt of ….

Slide 20 - Open vraag

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Gebruik een citaat.
… zegt de eerste muis.

Slide 21 - Open vraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
In Dordrecht komen drie rivieren samen: de Merwede de Noord en de Oude Maas.

A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
Jonathan riep: ‘zet de muziek eens wat zachter!’

A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
Isayah zei dat ze kaartjes voor de bioscoop had.

A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
‘Als de bel het niet doet, moet je op het raam kloppen’: zei mijn oma.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
Desmond vertelde: Dat hij zich heeft aangemeld voor de selectietrainingen bij hockey.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Zijn de leestekens en hoofdletters goed gebruikt?
Kies: juist of onjuist.
‘Mag ik je ID-kaart even zien?’ vroeg de agent.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
De voetbaltrainer riep: ‘Speel de bal door naar Djamilla!’

Slide 28 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
De orthodontist zei: ‘Je beugel mag er over een maand uit.’

Slide 29 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
De interviewer vroeg aan de schrijver: ‘Waar haalt u uw inspiratie vandaan?’

Slide 30 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat vooraan in de zin staat.
Dex fluisterde onder de wiskundeles: ‘Ik heb zin in pizza.’

Slide 31 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Wat kun jij goed dansen’, zei Robin.

Slide 32 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Ik wil die broek graag even passen’, zei Morris tegen de verkoper.

Slide 33 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Ik kan me daar niets van herinneren’, sprak de minister.

Slide 34 - Open vraag

Verander de zin, zodat het citaat achteraan staat.
‘Mag ik je oplader even lenen?’ vroeg Kim aan Kelly.

Slide 35 - Open vraag

Aan de slag!

Wat? Maak opd. 2 en 3 (in je boek) C 7 Spelling Blz. 233 § 3 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens 
Hoe?  Individueel 
Tijd?  5 minuten
Hulp? Steek je vinger op.
Klaar?  Ga verder met opdracht 4 (in je schrift)
timer
5:00

Slide 36 - Tekstslide

Aan de slag!

Wat? Maak opd. 6 C 7 Spelling Blz. 233 § 3 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens 
Hoe?  Individueel 
Tijd?  5 minuten
Hulp? Steek je vinger op.
Klaar?  Ga verder met opdracht 5 (tweetallen)
timer
5:00

Slide 37 - Tekstslide

Evaluatie les 
  1. Wat heb je deze les geleerd?
  2. Wat ging deze les goed?

Slide 38 - Tekstslide