Laatste tips voor het interviewverslag

Laatste tips voor het verslag
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Laatste tips voor het verslag

Slide 1 - Tekstslide

Staat je naam al boven je interviewverslag?
A
Maar natuurlijk!
B
Nee, ga ik straks doen!

Slide 2 - Quizvraag

Structuur - inleiding
In de inleiding moet de volgende informatie staan: 
- Naam geïnterviewde
- Leeftijd
- Korte inleiding van beroep 

Slide 3 - Tekstslide

Structuur - middenstuk
Gebruik kopjes -> geen vragen in de kopjes! 
Maak de kopjes niet te saai, laat ze er juist uitspringen! 

- Opleidingen                            - Ambitieuze vrouw 
- Werk                                           - Talenten
- Hoe ziet de dag eruit?        - 'Geen dag is hetzelfde!'  

Slide 4 - Tekstslide

Structuur - middenstuk
- Begin elke alinea van het middenstuk met een kernzin. De rest van de alinea is een toelichting of uitleg van de kernzin. 
- Gebruik plaatjes, zorg voor een spetterende lay-out


- Vermijd zinnen als: 'Toen vroeg ik haar of ze haar werk leuk vond.' -> waarom? 

Slide 5 - Tekstslide

Structuur - slot 
Je begint het slot met een signaalwoord (kortom, de conclusie die we hieruit kunnen trekken is, kort samengevat, etc.)

In het slot herhaal je nog even kort wat je in het middenstuk behandelt. Het is mooi om op het eind de cirkel weer rond te maken door te verwijzen naar de titel (herhalen) of een element uit de inleiding te herhalen. 

Slide 6 - Tekstslide

Zins- en alineaverbanden
Zinnen staan niet zomaar naast elkaar. Ze hebben iets met elkaar te maken. Signaalwoorden geven zinsverbanden en alineaverbanden aan. Ze maken van een zin en een tekst één geheel. Hoe meer signaalwoorden je kent, des te beter je teksten zult begrijpen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

 Citaten

Slide 9 - Tekstslide

Een citaat
De tekst die een schrijver letterlijk van iemand anders overneemt, noem je een citaat. In een tekst staat een citaat altijd tussen aanhalingstekens.

De naam van de geciteerde persoon kan in de tekst zelf staan of eronder, in de bronvermelding.

Slide 10 - Tekstslide

Lees de tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Wat moet op de plek van nummer 1 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 12 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 13 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 14 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 4 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 15 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 5 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 16 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 6 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 17 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 7 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 18 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 8 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 19 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 9 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 20 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 10 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 21 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 11 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 22 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 12 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 23 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 13 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 24 - Quizvraag

KOMMA'S

- Maakt een zin overzichtelijker

- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt



Slide 25 - Tekstslide

KOMMA'S (1)

- Als pauzeteken in een zin


Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.



Slide 26 - Tekstslide

KOMMA'S (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 27 - Tekstslide

KOMMA'S (3)

- Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



Slide 28 - Tekstslide

KOMMA'S (4)

- Na een naam of uitroep aan het begin van een zin


Sacha, waar staat de appelmoes?



Slide 29 - Tekstslide

AANHALINGSTEKENS bij citaat

- Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens


Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Slide 30 - Tekstslide

DUBBELE PUNT bij citaat

- Een dubbele punt wordt voor het citaat gebruikt


Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Hoofdletter
Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!

Slide 31 - Tekstslide

HOOFDLETTER bij citaat

- Na de dubbele punt volgt normaal nooit een hoofdletter. Een citaat wordt wel met een hoofdletter geschreven. Na een dubbele punt bij een citaat gebruik je WEL een hoofdletter!

Selma zei: 'Ik vond die film erg goed!'



Slide 32 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 33 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 34 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 35 - Open vraag

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quizvraag

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quizvraag

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quizvraag

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 39 - Quizvraag

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 40 - Quizvraag

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 41 - Quizvraag