Taalkundig ontleden 1

Lesdoelen
1. Je kan een bepaald lidwoord en een onbepaald lidwoord  aanwijzen in de zin. 
2. Je kan een zelfstandig naamwoord aanwijzen in de zin.
3. Je kan een bijvoeglijk naamwoord aanwijzen in de zin. 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
1. Je kan een bepaald lidwoord en een onbepaald lidwoord  aanwijzen in de zin. 
2. Je kan een zelfstandig naamwoord aanwijzen in de zin.
3. Je kan een bijvoeglijk naamwoord aanwijzen in de zin. 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de lidwoorden? Bepaald of onbepaald?
1. Ik loop met een hond.
2. Ik loop met de hond. 
3. Het boek ligt in de kast.
4. Ik heb een hekel aan spinazie.
5. Geef het meisje maar een ijsje.



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het znw? : De schipper bestuurt het schip
A
De
B
schipper
C
bestuurt
D
het schip

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het znw?: Over een uur gaan we naar huis
A
over
B
uur
C
gaan
D
huis

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het znw? De hoogte van de toren is dertig meter.
A
hoogte
B
de
C
dertig
D
meter

Slide 7 - Quizvraag

Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op
1. De heksen vliegen op een bezem.
2. De liefde voor Ilse ging niet voorbij. 
3. Hij woonde al ongeveer drie jaar in Gieten. 
4. Op school heb ik altijd veel plezier. 
5. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vielen er veel bommen. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het bnw?: Dit is een moeilijke toets.
A
Dit
B
is
C
moeilijke
D
toets

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het bnw?: Blauw is een mooie kleur.
A
blauw
B
is
C
mooie
D
kleur

Slide 11 - Quizvraag

Schrijf van elke zin het: Lidw(bep/onbep), znw en bnw
1. Piet volgt geschiedenis op een hoger niveau. 
2. Waar is de nieuwe broodtrommel gebleven?
3. De bureaustoel staat niet achter het bureau.
4. Niemand weet wat we moeten doen voor Engels. 

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Je kan een bepaald lidwoord en een onbepaald lidwoord  aanwijzen in de zin. 
2. Je kan een zelfstandig naamwoord aanwijzen in de zin.
3. Je kan een bijvoeglijk naamwoord aanwijzen in de zin. 
4. Je kan een voorzetsel aanwijzen in de zin. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

1. Wat is het voorzetsel in deze zin:

Joep zit achter de kast.
A
Joep
B
zit
C
achter
D
kast

Slide 16 - Quizvraag

2. Wat is het voorzetsel in deze zin:

Tijdens Nederlands zit ik vaak op mijn telefoon.
A
Tijdens
B
Nederlands
C
zit
D
op

Slide 17 - Quizvraag

3. Wat is het voorzetsel in deze zin:

De sleutels liggen op de koelkast.
A
De sleutels
B
liggen
C
op
D
koelkast

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf op: Lidw (bep. of onbep.), znw, bnw en voorzetsel. 
1. Niemand wist waar Pieter was. 
2. De rode auto stond achter het huis.
3. De leraar werkt achter haar laptop.
4. Arthur speelt graag spelletjes in de avond. 
5. Esther zingt valse liedjes op school. 
6. Op de stoep ligt wit zand. 
7. De kapotte molen wordt gerepareerd in de middag. 
8. Het groene gras naast het huis wordt gemaaid. 

Slide 19 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Je kan een bepaald lidwoord en een onbepaald lidwoord  aanwijzen in de zin. 
2. Je kan een zelfstandig naamwoord aanwijzen in de zin.
3. Je kan een bijvoeglijk naamwoord aanwijzen in de zin. 
4. Je kan een voorzetsel aanwijzen in de zin. 

Slide 20 - Tekstslide

Week 20
Maandag: Persoonlijk vnw + Bezittelijk vnw + werkwoord
Woensdag: proeftoets + vragen stellen
Vrijdag: Toets taalkundig ontleden

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

1. Wat is het pv in deze zin?:

Pieter loopt op straat, hij is blij.
A
Pieter
B
loopt
C
hij
D
blij

Slide 23 - Quizvraag

2. Wat is het pv in deze zin?

Zij heeft in de les nooit opgelet.
A

Slide 24 - Quizvraag