Paragraaf 4.2

Paragraaf 4.2 Zien en horen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.2 Zien en horen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

1. Je kunt uitleggen hoe je ogen beschermd worden;

2. Je kan uitleggen hoe je ogen werken;

3. Je kunt uitleggen hoe je ogen steeds genoeg licht krijgen;

4. Je kan uitleggen waardoor je altijd scherp ziet.


Volgende les: 

5. Je kan uitleggen wanneer je een bril nodig hebt.


Slide 2 - Tekstslide

Kijk elkaar eens aan? Welke onderdelen beschermen je ogen?

Slide 3 - Open vraag

Bescherming 
1. Wenkbrauwen, oogleden en wimpers ==> beschermen tegen stof en zweet 
2. Traanvocht ==> gemaakt door traanklieren, zorgen ervoor dat je ogen niet uitdrogen.
3. Oogkassen ==> holtes opgevuld met vetweefsel, een soort stootkussen rondom de oogbollen. 

Slide 4 - Tekstslide

Pietertje heeft zich erg pijn gedaan. Hij moet huilen. Hij moet zijn neus vaak snuiten, omdat hij huilt. Leg uit waarom hij zijn neus vaak moet snuiten als hij huilt.

Slide 5 - Open vraag

Hoeveel punten zou jij jezelf geven?
Pietertje heeft zich erg pijn gedaan. Hij moet huilen. Hij moet zijn neus vaak snuiten, omdat hij huilt. Leg uit waarom hij zijn neus vaak moet snuiten als hij huilt.

Als Pietertje huilt maken zijn traanklieren heel veel traanvocht (1 punt) Dit vocht loopt via de traanbuisjes de neus in (1 punt), waardoor hij vaak moet snuiten.

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen

1. Je kan benoemen wat je aan de buitenkant van je oog ziet

2. Je kan uitleggen hoe je ogen werken.

3. Je kunt uitleggen hoe je ogen steeds genoeg licht krijgen.

4. Je kan uitleggen waardoor je altijd scherp ziet


Volgende les: 

5. Je kan uitleggen wanneer je een bril nodig hebt.


Slide 7 - Tekstslide

Wat is de prikkel voor het oog?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Video

De onderdelen van het oog

Slide 10 - Tekstslide

3 Lagen 
  • Harde oogvlies ==> het witte gedeelte van het oog, aan de voorkant doorzichtig, dat is het hoornvlies

  • Vaatvlies ==> de naam zegt het al, (bloed)vatenvlies, daardoor krijgt het oog ook zuurstof en voedingsstoffen en worden er afvalstoffen en koolstofdioxide weggevoerd. (ook in het oog vindt verbranding plaats!) De iris (te herkennen aan welke kleur ogen je hebt) hoort bij het vaatvlies. 

  • Netvlies: binnenste vlies, dat is HET lichtzichtuig. Daar liggen zintuigcellen ==> de kegeltjes en de staafjes.  


Slide 11 - Tekstslide

Lens
De lens zorgt (als je geen bril nodig hebt) voor een scherp beeld op het netvlies. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde waarlangs het licht gaat?
A
netvlies => glasachtig lichaam => lens => pupil -=>hoornvlies
B
hoornvlies => pupil => lens => glasachtig lichaam => netvlies
C
lens => hoornvlies => pupil => glasachtig lichaam => netvlies
D
glasachtig lichaam => pupil => hoornvlies => netvlies => lens

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Netvlies
Op het netvlies liggen 2 soorten zintuigcellen.

1. De staafjes
2. De kegeltjes 

Slide 15 - Tekstslide

Staafjes
Lees onderstaande zin goed:

De drempelwaarde is laag bij staafjes, er is weinig prikkel nodig om een impuls af te geven. 

Wat staat hier eigenlijk?



Slide 16 - Tekstslide

Wat is de prikkel van staafjes?
A
geluid
B
licht
C
smaakstoffen
D
geurstoffen

Slide 17 - Quizvraag

Kegeltjes
Kegeltjes zijn voor het waarnemen van kleuren. 

(Ezelsbruggetje: K van Kegeltjes is de K van ... juist kleur!)

Kegeltjes werken alleen bij veel licht. In de gele vlek liggen de meeste kegeltjes!

Slide 18 - Tekstslide

Pietertje loopt in de schemering. Welke zintuigcellen werken?
A
Kegeltjes en staafjes
B
alleen de kegeltjes
C
alleen de staafjes
D
geen kegeltjes en geen staafjes

Slide 19 - Quizvraag

Waar de oogzenuw het oog verlaat zitten GEEN zintuigcellen: de Blinde Vlek

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen

1. Je kan benoemen wat je aan de buitenkant van je oog ziet

2. Je kan uitleggen hoe je ogen werken.

3. Je kunt uitleggen hoe je ogen steeds genoeg licht krijgen.

4. Je kan uitleggen waardoor je altijd scherp ziet


Volgende les: 

5. Je kan uitleggen wanneer je een bril nodig hebt.


Slide 21 - Tekstslide

Opdracht:
1 van de 2 sluit zijn ogen, dan opent die ander zijn/haar ogen.
Wat gebeurt er met de pupil als de ogen open worden gedaan?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Het groter en kleiner maken van de pupil is het pupilreflex.

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen

1. Je kan benoemen wat je aan de buitenkant van je oog ziet

2. Je kan uitleggen hoe je ogen werken.

3. Je kunt uitleggen hoe je ogen steeds genoeg licht krijgen.

4. Je kan uitleggen waardoor je altijd scherp ziet


Volgende les: 

5. Je kan uitleggen wanneer je een bril nodig hebt.


Slide 25 - Tekstslide

Accomoderen
Het platter en boller maken van de ooglens wordt accomoderen genoemd.

 Accomoderen gebeurt door de kringspier, accomodatiespier.

Als je dichtbij kijk is de lens bol
Als je ver weg kijk is de lens plat

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

accomoderen

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Pietertje leest een zin in een boek. Hoe stellen zijn ogen scherp op de letters van de zin?
A
De accomodatiespier trekt samen, de lens wordt boller
B
De accomodatiespier ontspant, de lens wordt boller
C
De accomodatiespier trekt samen, de lens wordt platter
D
De accomodatiespier ontspant, de lens wordt platter.

Slide 30 - Quizvraag

Wat doet de pupil/wat is de functie van de pupil?
A
Regelt de hoeveelheid licht die in je oog komt.
B
Regelt dat je altijd scherp kunt zien.
C
Zorgt dat je kunt focussen.
D
Zorgt ervoor dat je kleuren kunt zien.

Slide 31 - Quizvraag

Waar in het oog worden van prikkels impulsen gemaakt?
A
In de lens
B
In het hoornvlies
C
In de pupil
D
In het netvlies

Slide 32 - Quizvraag