In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Sterke werkwoorden in het Duits
Sterke werkwoorden met een
-a- of een -e- in de stam
Slide 1 - Tekstslide
sterk werkwoord
Een sterk werkwoord krijgt in de verleden tijd een andere stamklinker.
Duits en Nederlands lijken zo veel op elkaar dat als het werkwoord in het Nederlands sterk is dat het dan in het Duits ook vaak sterk is.
Slide 2 - Tekstslide
Sterke werkwoorden (a/ä)
Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm verandert de -a die in de stam staat in een -ä
Slide 3 - Tekstslide
Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt
Slide 4 - Quizvraag
Ik rijdt (fahren)
A
ich fährt
B
ich fahrt
C
ich fahre
D
ich fähre
Slide 5 - Quizvraag
Welke vorm klopt? fahren
A
er fahrt
B
sie fährst
C
ihr fährt
D
du fährst
Slide 6 - Quizvraag
Welke vorm klopt? laufen
A
ich läufe
B
sie läufen
C
ihr lauft
D
du laufst
Slide 7 - Quizvraag
Welke vorm klopt? lassen
A
ich lasse
B
sie lässst
C
ihr lässt
D
du lasst
Slide 8 - Quizvraag
Welke vorm klopt? anfangen
A
ich fänge an
B
sie anfängt
C
ihr anfängt
D
du fängst an
Slide 9 - Quizvraag
Sterke werkwooren (e/i/ie)
Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm verandert de lange klinker in een ie en de korte klinker in een i
let op er zijn uitzonderingen ;-(
Slide 10 - Tekstslide
jij ziet (sehen)
A
du siehst
B
du sehst
C
du sihst
Slide 11 - Quizvraag
u leest (lesen)
A
Sie liest
B
Sie lezen
C
Sie lehst
D
Sie lesen
Slide 12 - Quizvraag
zij geeft (geben)
A
sie giebt
B
sie gebt
C
sie gibt
Slide 13 - Quizvraag
jij helpt
Slide 14 - Open vraag
jij eet
Slide 15 - Open vraag
zij raadt
Slide 16 - Open vraag
het loopt
Slide 17 - Open vraag
jij gaat
Slide 18 - Open vraag
bij welke vorm wordt de a een ä
Slide 19 - Woordweb
schrijf een paar sterke werkwoorden op in het Duits met een a in de stam
Slide 20 - Woordweb
schrijf een paar sterke werkwoorden op in het Duits met een e in de stam
Slide 21 - Woordweb
Stappenplan e/i-Wechsel
1.Is het werkwoord zwak of sterk? (Als het zwak is, krijg je GEEN e-i Wechsel!)
2.Staat er een vorm van du of er/es/sie voor? (Alleen bij du of er/es/sie kun je e-i wechsel krijgen!)
Slide 22 - Tekstslide
Stappenplan e/i-Wechsel
3.Staat er een lange of een korte e in de stam? (bij lange e krijg je ie, bij korte e krijg je i) 4.Hoort het werkwoord bij de uitzonderingen? (Bij nehmen, geben, treten(lange e)krijg je toch een i! Bij gehen en stehen krijg je GEEN e-i Wechsel)
Slide 23 - Tekstslide
Stappenplan e/i-Wechsel
5.vul dan de juiste vorm in van het werkwoord.
Slide 24 - Tekstslide
Oefen zinnen ;
1. Was ...... (essen) du am liebsten? 2. Am liebsten ..... (essen) ich Pizza. 3. Wir ...... (helfen) ihm immer! 4. Rosi ..... (geben) Anja eine CD! 5. Ich ...... (sprechen) gerne über Politik.
Slide 25 - Tekstslide
Antwoorden:
1: isst 2: esse 3: helfen 4: gibt 5: spricht Dankje wel voor het lezen en eventueel oefenen! bron: scholieren.com
Slide 26 - Tekstslide
korte e wordt korte i:
als de e in de stam kort uitgesproken wordt (zoals in sprechen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een i: voorbeeld: sprechen [= spreken]
Slide 27 - Tekstslide
korte e wordt korte i:
sprechen
werfen
helfen
essen
vergessen
treffen
gelten
Slide 28 - Tekstslide
lange e wordt ie:
als de e in de stam lang uitgesproken wordt (zoals in lesen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een ie: voorbeeld: lesen [= lezen]
Slide 29 - Tekstslide
lange e wordt ie:
lesen
sehen
stehlen
Slide 30 - Tekstslide
uitzonderingen (niet sterk)
toch geen e/i-wisseling hebben: branden: (brennen) es brennt denken: (denken) er denkt gaan: (gehen) er geht kennen: (kennen) er kennt noemen: (nennen) er nennt rennen: (rennen) er rennt staan: (stehen) er steht
Slide 31 - Tekstslide
uitzonderingen(i/ie)
Je zou verwachten dat zij een ie in de stam krijgen, maar het wordt toch een i: