Cel en weefselleer en de huid

AF per 1 lj1 hdst 2
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

AF per 1 lj1 hdst 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Cellen zijn vergelijkbaar met legoblokjes
Cellen zijn kleine bouwstenen waarmee je een lichaam kunt bouwen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cellen 
Lichaam telt triljoenen cellen. 
Op basis van vorm, grootte en functie onderverdelen in verschillende typen cellen 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celkern
De meeste cellen hebben een celkern = informatie voor leven


Vloeistof + kernlichaampjes + chromosomen

Slide 5 - Tekstslide

Elke lichaamscel bezit een kern behalve de rode bloedcel.
Ook cellen met meerdere kernen zoals spiercellen en cellen van skelet
Cellen 
Organel = 
onderdeel van een cel
met een eigen functie 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celdeling
Voor: ​

  1. Groei​
  2. Vervangen oude cellen​
  3. Reparatie 


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een groep cellen vormt samen een........
A
Weefsel
B
Orgaan
C
Orgaanstelsel
D
Organisme

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 2 soorten cellen vind je in het zenuwweefsel?
A
Zenuwcellen & steuncellen
B
Zenuwcellen & spiercellen
C
Zenuwcellen & dekcellen
D
Zenuwcellen & impulsen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Als een eicel samengaat met een zaadcel, dan is de eicel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

A
bevrucht
B
embryo
C
persweeën
D
ontsluiting.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als een eicel bevrucht wordt, waar is de eicel dan?
A
eierstokken
B
eileider
C
baarmoeder
D
vagina

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bevruchting betekent dat een eicel met een andere eicel samensmelt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

mitose en meiose
Mitose –> normale celdeling, met als doel groei, vervanging en herstel van cellen. Meiose –> reductiedeling, met als doel de vorming van geslachtscellen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mitose
  • Kerndeling​
  • Maakt normale cellen​
  • 46 chromosomen


Meiose
  • Reductiedeling​
  • Maakt eicellen / zaadcellen ​
  • 23 chromosomen


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cellen
Hoeveel cellen telt ons lichaam? Het menselijk leven begint met één bevruchte eicel, maar daarna gaat het aantal cellen razendsnel omhoog. We tellen er tegen dat we volwassen zijn zo'n 30 tot 37,2 biljoen — of dus meer dan 30.000 miljard.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celvernieuwing
 De opperhuid vernieuwt zich elke maand vanuit de onderste huidlaag. De nieuwgevormde cellen schuiven steeds verder op naar het huidoppervlak. Ze worden door de voortdurende aanmaak van cellen als het ware naar boven geduwd.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weefsels
Celdifferentiatie : cellen gaan zich specialiseren op de taak waarvoor ze bestemd zijn. 
Ons lichaam is opgebouwd uit cellen. Die cellen zwerven niet los door ons lichaam maar liggen vast in structuren, weefsel genoemd. We hebben weefsel van botten, organen en spieren

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Weefsels 
 dekweefsel
    bindweefsel
       steunweefsel
      spierweefsel

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weefselvorming en/of herstel
1. Weefsels waarin cellen zich verdubbelen (huid, slijmvliezen, klieren en bindweefsel)
2. Weefsels waarin cellen zich kunnen vervangen en verdubbelen (lever en gladde spiercellen)
3. Weefsels die zichzelf niet kunnen vervangen en of verdubbelen ( zenuwcellen, skelet- en hartspieren) 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderhuids bind- weefsel
- Cellen gevuld met vet 

- Isolerende laag

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

weefsels

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

weefsels
Weefsel is het samenhangend geheel van gelijksoortige cellen, gescheiden en tevens verbonden door veel of weinig tussenstof. Alle organen van meercellige organismen, hetzij plantaardig of dierlijk, zijn uit verschillende weefsels opgebouwd, waarvan er in de regel één domineert.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een weefsel is ...
A
.. een groep cellen met een bepaalde bouw en functie
B
.. een groep cellen met een bepaalde functie
C
.. een groep cellen met een bepaalde bouw
D
.. een groep cellen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties
Mutaties kunnen ontstaan door schadelijke invloeden

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een mutatie?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mutatie
Kanker ontstaat door veranderingen in het DNA. Zo'n verandering heet een mutatie. Bij kanker gaat het vooral om mutaties in genen die een rol spelen bij de groei en deling van cellen. Door een mutatie kan een gen het signaal geven dat de cel moet delen.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gunstige mutatie 
Als er een verandering is in het DNA van een gen, dan noemen we dit een variant in een gen. Varianten in genen zijn erfelijk, wanneer ze bij de bevruchting doorgegeven worden aan de kinderen. Dit kan als ze in de eicellen van de moeder of zaadcellen van de vader zitten.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mutaties veroorzaken alleen maar problemen!
A
Waar, ze veroorzaken kanker
B
Waar, ze kunnen afwijkende kinderen veroorzaken
C
Waar, ze veroorzaken nieuwe varianten van Covid
D
Niet waar, ze zorgen voor genetische variatie

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Denk je dat kanker iets te maken heeft met mutaties
A
ja
B
nee
C
weet niet

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is er waar over mutaties?
A
bij een mutatie krijgt een organisme altijd betere eigenschappen
B
het organisme bepaald zelf wanneer een mutatie plaats vindt
C
een mutatie is een toevallige verandering in het erfelijk materiaal van een organisme
D
een mutatie is hetzelfde als natuurlijke selectie

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat veroorzaakt geen mutaties?
A
Ze kunnen spontaan ontstaan.
B
Mutagene stoffen (asbest, sigarettenrook)
C
Mutagene straling (UV straling, röntgenstraling)
D
Geslachtelijke voortplanting.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn geen voorbeelden van een mutaties?
A
huidkanker
B
een bruin kleurtje van een uurtje in de zon zitten
C
sproeten hebben
D
moedervlekken

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan niet leiden tot mutaties?
A
Uv-stralingen
B
Radioactieve stralingen
C
Sigarettenrook
D
Sporten

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de bevruchting smelten de kernen van de zaadcel en de eicel samen zodat het erfelijk materiaal zich samen kan voegen.
Hoeveel chromosomen heeft een bevruchte eicel?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Celmembraam
Alle stoffen die de cel in moeten, of de cel uit moeten, moeten door het membraan. Het membraan selecteert welke stoffen door erdoor mogen en welke stoffen niet. het membraan is dus selectief doorlaatbaar .

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cellen
Het DNA van een cel 'weet' inderdaad niet of de cel tot huid of hart  moet specialiseren. De sleutel van jouw vraag ligt erin dat elke cel in het embryo maar een deel van haar DNA 'afleest'. Welk deel er afgelezen wordt, wordt bepaald door signaalstoffen uit de omgeving die op de cel belanden

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Celwand
De functie van de celwand is in de eerste plaats mechanisch: om fysische krachten op te vangen, waaronder ook bescherming tegen indringers. 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cytoplasma
Cytoplasma = werkplaats van een cel​
Water 70% + vet, eiwit, koolhydraat, vitamine, ​zuurstof, mineralen​

In het cytoplasma zitten celonderdelen = organellen
Voeren celstofwisseling uit. 
Elk organel eigen taak




Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cytoplasma is :
A
zenuw
B
Volledige inhoud van een cel
C
bloed
D
orgaan

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het "cytoplasma"?
A
Het regelcentrum van de cel
B
De vloeistof waarin alle onderdelen van een cel zitten
C
Gel
D
De vloeistof die in organen zit

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van het cytoplasma?
A
bevat DNA
B
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit gaan
C
Stroperige vloeistof
D
Het inwendige van de cel beschermd

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Maken in de licentie hfdst 2: Opdracht 1 t/m 10

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies