Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Hij heeft de hele avond televisie kunnen kijken.
1. De tijd veranderen:
Hij had de hele avond televisie kunnen kijken.
2. De ‘getalsproef’:
Zij hebben de hele avond televisie kunnen kijken.
3. De zin vragend maken:
Heeft hij de hele avond televisie kunnen kijken?
De persoonsvorm is heeft.
De overige werkwoorden zijn kunnen en kijken.
Het werkwoordelijk gezegde is heeft, kunnen, kijken.