H4 Examentrainer Thema 3

Examentrainer
Thema 3
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Examentrainer
Thema 3

Slide 1 - Tekstslide

De schelpen waarmee de Nederlandse stranden bezaaid liggen, zijn veelal afkomstig van nonnetjes. Nonnetjes zijn weekdieren die in de Waddenzee voorkomen. De kleur van de schelpen van nonnetjes wordt door één autosomaal gen bepaald. Van dit gen bestaan vier varianten: (R) rood, (O) oranje, (G) geel en (W) wit. R is dominant over alle andere varianten, O is dominant over G en W, en G is alleen nog dominant over W.


Nonnetjes slachtoffer van klimaatverandering

Slide 2 - Tekstslide


Opdracht 1:
Hoe wordt een variant van een gen genoemd?
A
Allel
B
Fenotype
C
Genotype
D
Recombinatie

Slide 3 - Quizvraag

De kleur van de schelpen van nonnetjes wordt door één autosomaal gen bepaald. Van dit gen bestaan vier varianten: (R) rood, (O) oranje, (G) geel en (W) wit. R is dominant over alle andere varianten, O is dominant over G en W, en G is alleen nog dominant over W.

Eén heterozygoot nonnetje met een rode schelp wordt gekruist met één nonnetje met een witte schelp.

Nonnetjes slachtoffer van klimaatverandering

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

K (R) rood, (O) oranje, (G) geel en (W) wit. R is dominant over alle andere varianten, O is dominant over G en W, en G is alleen nog dominant over W.

Eén heterozygoot nonnetje met een rode schelp wordt gekruist met één nonnetje met een witte schelp.

Nonnetjes slachtoffer van klimaatverandering

Slide 6 - Tekstslide


Opdracht 2:
Hoeveel verschillende kleuren schelpen kunnen onder de nakomelingen van deze twee nonnetjes voorkomen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

In Zuid-Amerika komen twee kleurvarianten van de petunia naast elkaar voor. Naast het opvallende kleurverschil van de dieppaarse en helderwitte bloemen valt in het veld op dat de witte bloemens avond en ’s nachts een sterke geur verspreiden en worden bezocht door nachtvlinders. De paarse bloemen geuren niet, maar hebben een opvallende tekening die zichtbaar is in ultraviolet licht. Petunia’s met paarse bloemen worden bestoven door bijen en hommels. In de natuur vindt geen kruising tussen beide kleurvarianten plaats en de beide varianten kennen geen kleurafwijkingen en ook geen enkele afwijking in bloemvorm of geur.
Evolutie bij petuniavarianten

Slide 9 - Tekstslide


Opdracht 3:
Welke uitspraak over de beide varianten is juist?
A
Beide varianten zijn voor de genoemde eigenschappen heterozygoot
B
Beide varianten zijn voor de genoemde eigenschappen homozygoot
C
De paarse variant vormt 1 kloon en de witte variant is een andere kloon.

Slide 10 - Quizvraag

Bij kunstmatige bestuiving planten de beide petuniavarianten zich wél onderling voort en leveren dan vruchtbare nakomelingen. De eerste generatie nakomelingen van een kruising tussen beide varianten draagt allemaal roze bloemen.


Evolutie bij petuniavarianten

Slide 11 - Tekstslide


Opdracht 4
Hoe wordt een fenotype, zoals dat van deze eerste generatie nakomelingen, genoemd?

Slide 12 - Open vraag

Om het overervingspatroon van de bloemkleur bij petunia’s te bestuderen, werden kruisingen uitgevoerd. In afb. 1 staan de drie kruisingen die met de roze bloemen uit de F1 werden gedaan.
Over de overerving van de bloemkleur werden twee hypothesen opgesteld:
  1. De bloemkleur bij de petunia komt tot stand door één gen met een groot aantal verschillende allelen.
  2. De bloemkleur bij de petunia komt tot stand door verschillende genen die elk met twee of meer allelen kunnen voorkomen.




Evolutie bij petuniavarianten

Slide 13 - Tekstslide

  1. De bloemkleur bij de petunia komt tot stand door één gen met een groot aantal verschillende allelen.
  2. De bloemkleur bij de petunia komt tot stand door verschillende genen die elk met twee of meer allelen kunnen voorkomen.




Evolutie bij petuniavarianten

Slide 14 - Tekstslide


Opdracht 5:
Welke hypothese moet of welke hypothesen moeten op grond van de resultaten in afbeelding 1 worden verworpen?
A
Geen van beide hypothesen
B
Alleen hypothese 1
C
Alleen hypothese 2
D
Beide hypothesen

Slide 15 - Quizvraag

Het Amerikaanse meisje Charlene wil voor haar verjaardag een neuscorrectie. Zij heeft een Romeinse (lichtgebogen) neus. De neusvorm wordt erfelijk bepaald. Het allel voor een Romeinse neus is dominant ten opzichte van het allel voor een rechte neus. Deze allelen zijn autosomaal. (DUS NIET OP HET X-CHROMOSOOM!)
In afb. 2 zijn twee stambomen van Charlenes familie weergegeven. In 1 van de 2 is de overerving van het gen voor de eigenschap gebogen neus en rechte neus weergegeven; de andere stelt de overerving voor van een gen voor een andere eigenschap.
Cosmetische ingrepen

Slide 16 - Tekstslide

In welke stamboom is de overerving van het gen voor de neusvorm weergegeven?
Cosmetische ingrepen

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 6: Sleep naar het juiste vak
Charlene
Stamboom overerving neusvorm
P
1
Q
2
3
4

Slide 18 - Sleepvraag

Cosmetische ingrepen

Slide 19 - Tekstslide

Mensen die lijden aan OCS (obsessieve compulsieve stoornis) worden gehinderd door dwanghandelingen en/of dwanggedachten. Ze hebben bijvoorbeeld smetvrees en staan dan dagelijks uren onder de douche. Of ze zijn dwangmatig bezig van alles te verzamelen of te tellen. Psychiater Van Grootheest analyseerde gegevens van duizenden één- en twee-eiige tweelingen, maar ook gegevens van hun broers en zussen, ouders en echtgenoten om de oorzaak van OCS te achterhalen. Het is de eerste keer dat zulk systematisch tweelingonderzoek is gedaan naar dwangneurosen. Vooral vergelijkingen tussen tweelingen en eerstegraads verwanten bieden zicht op de relatieve invloed van enerzijds omgevings- en anderzijds genetische factoren op het tot stand komen van dwangmatig gedrag.
Smetvrees, is dat erfelijk?

Slide 20 - Tekstslide


Opdracht 7: 
Vergelijking van eeneiige en twee-eiige tweelingen vormen in dit soort onderzoek een interessante bron van gegevens.
Waardoor is de vergelijking tussen eeneiige tweelingen en twee-eiige tweelingen zo geschikt voor dit onderzoek?

Slide 21 - Open vraag


Opdracht 8:
Het genetisch materiaal van een twee-eiige tweeling komt gemiddeld voor vijftig procent overeen.
Kan een twee-eiige tweeling genetisch ook vijfenzeventig procent overeenkomen?
A
Ja
B
Nee, omdat de tweelingen dan meer dan de helft van het genetische materiaal va hun ouders delen
C
Nee, omdat de tweelingen dan minder dan de helft van het genetische materiaal met hun ouders delen

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide