5H oefententamen SE1 (H2,7,8,9,10)

oefententamen SE1
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

oefententamen SE1

Slide 1 - Tekstslide

Examen 2016 tijdvak 2
Ga naar examenblad, 2014 tijdvak 2, pilot examen, opgave 16

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord opgave 16

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

17. Nonnetjes planten zich voort als de temperatuur van het water is opgelopen tot 8 à 9 oC. Het overleven van de nonnetjeslarven is sterk afhankelijk van de hoeveelheid aanwezige algen. De toename van het aantal algen wordt bepaald door de hoeveelheid licht en hangt voornamelijk af van de daglengte. Door de opwarming van de aarde komen er vaker zachte winters voor. Klimaatverandering kan in Nederland zo leiden tot afname van de overlevingskansen voor de nonnetjes. Hoe wordt het verschijnsel genoemd dat de opwarming van de aarde veroorzaakt?
Welke verandering in de samenstelling van de atmosfeer draagt bij aan deze klimaatverandering?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

18. Met de gegeven informatie is te verklaren dat de opwarming van de aarde tot afname van de overlevingskansen van vooral de nonnetjeslarven leidt.
Welke uitspraak maakt deel uit van de verklaring?
A
De hoeveelheid algen neemt door de klimaatverandering eerder in het jaar toe.
B
De hoeveelheid algen neemt door de klimaatverandering later in het jaar toe.
C
De nonnetjes planten zich door de klimaatverandering eerder in het jaar voort.
D
De nonnetjes planten zich door de klimaatverandering later in het jaar voort.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

19. Hoewel nonnetjes zeedieren zijn, verdragen ze een zeer sterke verlaging van het zoutgehalte. In de Noordzee leven ze bij een zoutgehalte van het water van 34‰. In het IJsselmeer overleeft de soort nog bij een zoutgehalte van 2‰.
Twee uitspraken zijn:
1. Nonnetjes kunnen hun interne milieu goed regelen bij verschillende zoutgehaltes in het externe milieu.
2. Nonnetjes hebben een brede tolerantie ten aanzien van het zoutgehalte van het water.

Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn juist?
A
geen van beide uitspraken
B
alleen uitspraak 1
C
alleen uitspraak 2
D
beide uitspraken

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

20. De kleur van de schelpen van nonnetjes wordt door één autosomaal gen bepaald. Van dit gen bestaan vier varianten: (R) rood, (O) oranje, (G) geel en (W) wit. R is dominant over alle andere varianten, O is dominant over G en W en G is alleen nog dominant over W.

Hoe wordt een variant van een gen genoemd?
A
allel
B
fenotype
C
genotype
D
recombinatie

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

21. Eén heterozygoot nonnetje met een rode schelp wordt gekruist met één nonnetje met een witte schelp.

Hoeveel verschillende kleuren schelpen kunnen onder de nakomelingen van deze twee nonnetjes voorkomen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ga naar examenblad, 2014 tijdvak 2, pilot examen, opgave 22 en lees de informatie.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

22. De reuzenpadden vormen een bedreiging voor sommige inheemse predatoren.

Welke rol vervullen de reuzenpad en de buidelmarter, volgens bovenstaande omschrijving, in het voedselweb?
A
Reuzenpadden zijn carnivoor en buidelmarters herbivoor.
B
Reuzenpadden zijn consument van de eerste orde en buidelmarters consument van de tweede orde.
C
Reuzenpadden zijn consument van de tweede orde en buidelmarters consument van de derde orde.
D
Reuzenpadden zijn herbivoor en buidelmarters carnivoor.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

23. Over de veranderingen van de twee slangensoorten na de introductie van de reuzenpad worden de volgende uitspraken gedaan:

1 Het gen voor de bekgrootte bij de groene boomslang is gemuteerd door het gif van de reuzenpad.
2 De afname in gevoeligheid voor het gif bij de roodbuik zwarte slang is een gevolg van natuurlijke selectie.

Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn juist?
A
geen van beide uitspraken
B
alleen uitspraak 1
C
alleen uitspraak 2
D
beide uitspraken

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

24. Men heeft een feromoon ontdekt dat de reuzenpadden afscheiden als ze in gevaar zijn. Daarvan raken de dikkopjes (jonge padden) gestresst; veel gaan er aan dood en de rest komt kleiner uit de metamorfose dan normaal.
Ook blijken de reuzenpadden niet alle natuurlijke vijanden te zijn kwijtgeraakt. Ze zijn gevoelig voor een parasitaire longworm. Deze bleek tot een Midden-Amerikaanse soort te behoren die door de eerste uitgezette reuzenpadden zelf was meegebracht. Hoe jonger de padden, hoe gevoeliger ze zijn voor deze parasiet.
Welk type onderzoek was nodig om met zekerheid vast te stellen dat deze longworm behoort tot de soort die in Midden-Amerika voorkomt?
A
ecologisch onderzoek
B
elektronenmicroscopisch onderzoek
C
lichtmicroscopisch onderzoek
D
moleculair genetisch onderzoek

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

25. Om het ecosysteem in het noordoosten van Australië te redden, willen de rangers de padden bestrijden. Een van de strategieën daarvoor is het inzetten van een combinatie van het feromoon en de parasiet (longworm). De feromonen worden ingezet om veel jonge padjes uit te schakelen en de rest klein te houden; de parasieten om de padden te verzwakken. Beide methoden werken als selectieve, biologische bestrijding.
- Waarom noemt men deze bestrijdingsmethoden selectief?
- Waarom noemt men deze bestrijdingsmethoden biologisch?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ga naar examenblad, 2014 tijdvak 2, pilot examen, maak opgave 26

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ga naar examenblad, 2014 tijdvak 2, pilot examen, maak opgave 26

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

27. Vormen de nakomelingen van één gecastreerd mannetje samen een kloon? Licht je antwoord toe.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

28. De rangers willen de gekweekte kleine, onvruchtbare mannetjes in het veld uitzetten, vlak vóór het oprukkende front van de volwassen reuzenpadden.
Verklaar hoe het uitzetten van deze kleine, onvruchtbare padden de toename van het aantal reuzenpadden afremt.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

29. Herbivoren hebben het lastig bij het verteren van gras en boombladeren. Bij dieren komen in hun spijsverteringssappen geen enzymen voor die celwanden met veel cellulose en soms ook met houtstof kunnen verteren. Samenwerking met bacteriën heeft in de evolutie veel van deze biomassa voor planteneters geschikt gemaakt als voedselbron. Herkauwers zoals de koe bezitten een grote pens, waarin veel soorten bacteriën leven die de celwanden van grassen en boombladeren afbreken.
Tussen koe en bacteriën is sprake van mutualisme. Leg de rol van beide organismen in deze voedselrelatie uit.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

36. Het ziektebeeld bij vrouwen uit zich bijna uitsluitend als een intermediair fenotype.
Waardoor komt deze intermediaire vorm bij mannen niet voor?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

41. Men is op zoek naar een nierdonor voor de vader (II,2) maar men wil uitsluiten dat de nierdonor ook het syndroom van Alport heeft. Vier familieleden zijn: zijn zoon (III,1), zijn dochter (III,3), zijn nicht (III,4), zijn neef (III,5). Welke 2 van de 4 genoemde familieleden hebben het syndroom van Alport niet en komen dus in aanmerking als nierdonor voor de vader?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies