Argumentatieve vaardigheden
O Standpunten en argumenten kunt identificeren en interpreteren.O Je het verschil tussen objectieve en subjectieve argumenten kent.
0 Je de volgende argumentatieschema’s kent:
– oorzaak en gevolg;
– overeenkomst en vergelijking;
– voorbeelden;
– voor- en nadelen;
– kenmerk of eigenschap.
O Je kan een betoog op aanvaardbaarheid beoordelen op basis van:
– consistentie van gebruikte argumenten;
– controleerbaarheid van feiten en argumenten;
– correct gebruik van argumentatieschema’s en discussieregels
Je de volgende drogredenen kunt herkennen en vermijden in je eigen argumentatie:
– de onjuiste oorzaak – gevolgrelatie;
– het maken van een verkeerde vergelijking;
– de overhaaste generalisatie;
– de cirkelredenering.
– de persoonlijke aanval;
– het ontduiken van de bewijslast;
– het vertekenen van een standpunt;
– het bespelen van publiek;
– een onjuist beroep op autoriteit;
– het overdrijven van voor- en nadelen;
– het vals dilemma;
– onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap.