paragraaf 1.4

Welkom!

bij economie!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

bij economie!

Slide 1 - Tekstslide

Programma voor vandaag:
- Lesdoel
-  Wat weet je al?
- Huiswerk van de vorige les
- Begrippen
- Uitleg
- Samen aan het werk
- Zelfstandig aan het werk
- Evaluatie op het lesdoel
-Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Het lesdoel
"Aan het einde van de les kun je drie vormen van inkomen en drie vormen van uitgaven benoemen."

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al van het lesdoel?

Slide 4 - Tekstslide

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Slide 5 - Quizvraag

Om in je behoeften te voorzien ben je middelen nodig. Wat zijn twee goede voorbeelden van middelen?
A
tijd en geld
B
tijd en ruimte
C
geld en macht
D
tijd en macht

Slide 6 - Quizvraag

Wat bedoelen we met het begrip inkomen?
A
je salaris
B
je zakgeld
C
Al het geld dat je als gezin of als persoon ontvangt
D
Al het geld dat je als persoon ontvangt en uitgeeft

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een doelgroep
A
een groep met een doel
B
een groep met dezelfde kenmerken
C
een groep die altijd naar dezelfde muziek luisterd
D
een groep mensen die zich inzet voor een goed doel

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn diensten
A
Dingen die je vast kunt pakken
B
spullen die je moet kopen
C
dingen die schaars zijn
D
iets dat je voor een ander doet of voor jou gedaan wordt

Slide 9 - Quizvraag

een campagne tegen cyberpesten is een vorm van
A
commerciële reclame
B
Ideële reclame
C
Merk reclame
D
Informatieve reclame

Slide 10 - Quizvraag

Wat leren we vandaag en waarom leren we dat?
We leren vandaag dat er drie vormen van inkomen en uitgaven zijn:
  • inkomen uit arbeid
  • inkomen uit bezit
  • overdrachtsinkomen

  • dagelijkse uitgaven
  • vaste lasten
  • incidentele uitgaven

Slide 11 - Tekstslide

Het huiswerk van de vorige les

Paragraaf 1.3 moest vandaag af zijn. Dit gaan we nu nakijken.

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk: paragraaf 1.3

23 Deze mensen hebben meestal geen overzicht over hun inkomsten en uitgaven. Daardoor zijn hun uitgaven hoger dan de inkomsten zonder dat ze het zelf in de gaten hebben.


24 a 12-17 jaar: 100% – 64% = 36%                18-24 jaar: 100% – 52% = 48%

b Jongeren boven de 18 hebben vaker een eigen woonruimte en meer vaste lasten. Juist door de hoge vaste lasten komen ze vaker in geldproblemen.


25 C


Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk: paragraaf 1.3

26 1. Over geleend geld moet je rente betalen.

2. Je moet het geleende bedrag terugbetalen, dus heb je later nog meer uitgaven.


27 a Totaal inkomsten € 40 + € 35 + € 25 = € 100

Totaal uitgaven € 35 + € 40 + € 45 = € 120

b € 120 – € 100 = € 20 tekort


28 los toestel: incidentele uitgaven

prepaid beltegoed: dagelijkse uitgaven

abonnement: vaste lasten


Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk: paragraaf 1.3

29  € 6 × 52 ÷ 12 = € 26 per maand


30a € 7,50 ÷ 4 = € 1,88

b Een maand heeft niet precies 4 weken (behalve februari).


31 Bijvoorbeeld:

Bedrag per kwartaal ÷ 3 = bedrag per maand

121,50 ÷ 3 = € 40,50 per maand.


32 € 29 ÷ 3 = € 9,67 per maand.

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk: paragraaf 1.3

33a 1,5 × 12 = 18 maanden.

b Benodigd bedrag is € 2.500 – € 250 = € 2.250

Reservering per maand € 2.250 ÷ 18 = € 125 per maand.

c Over het geld op je spaarrekening ontvang je rente. Hierdoor hoef je per maand iets minder te reserveren.


34a + b Eigen antwoord.

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk: paragraaf 1.3

Samenvatting:

Geldproblemen kun je voorkomen door te budgetteren: je stemt dan je uitgaven af op je inkomsten. Het Nibud adviseert je om daarvoor een begroting te maken. Naast de huishoudelijke uitgaven betaal je elke maand of elk kwartaal vaste lasten, zoals huur en energiekosten. Voor grote incidentele uitgaven kun je beter geld reserveren. Een maandbedrag omrekenen naar een weekbedrag doe je zo: maandbedrag × 12 ÷ 52.

Hoeveel je per maand moet reserveren, bereken je zo: benodigd bedrag ÷ aantal maanden.

Slide 17 - Tekstslide

De begrippen van paragraaf 1.4
  • soorten inkomen
  • inkomen in natura
  • koopkracht
  • inflatie

Slide 18 - Tekstslide

Samen aan het werk:
Als jij alles snapt van de uitleg dan ga je nu aan het werk met de opdrachten van paragraaf 1.4.
Vind je het nog lastig? Doe dan mee met de inoefening.
Samen maken we opdracht 38 (en 39).

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk:
Je gaat nu aan het werk met: paragraaf 1.4 opdracht 35 t/m 46.
Dit is huiswerk voor de volgende les.

Slide 20 - Tekstslide

Evaluatie
maak je begroting voor de maand oktober.

Zet er ook bij wat voor soort inkomen of uitgave het is.

Slide 21 - Tekstslide



Huiswerk??

Slide 22 - Tekstslide