3BK - Grammatica zinsontleding_herhaling online les
3BK Zinsontleding
Grammatica & spelling 1.4
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2
In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
3BK Zinsontleding
Grammatica & spelling 1.4
Slide 1 - Tekstslide
Stappenplan zinsontleding
Zinnen ontleed je altijd in een bepaalde volgorde.
Zo'n volgorde noemen we ook wel een "stappenplan".
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet je nog?
Welke zinsdelen ken je nog?
Hoe verdeel je ook alweer een zin in zinsdelen?
Slide 3 - Tekstslide
Persoonsvorm (PV)
De persoonsvorm is een werkwoord in de zin.
Je vindt de PV door de zin in een andere tijd te zetten.
De werkwoorden die dan veranderen van tijd --> PV
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld
Zin: Aan het begin van het schooljaar hebben wij onze eerste tentamenweek gehad.
Andere tijd: Aan het begin van het schooljaar hadden wij onze eerste tentamenweek gehad.
Hebben --> hadden = PV
Slide 5 - Tekstslide
Zet zinsdeelstrepen
Alles wat je vóór de PV kunt zetten is 1 zinsdeel. Een zinsdeel kan 1 woord zijn, maar ook een groepje woorden.
Alles wat je vóór de PV kunt zetten en wanneer het een goed lopende zin blijft, is een zinsdeel.
De persoonsvorm is al een zinsdeel, dus daar kun je een streep voor en na zetten. Alles wat vóór de PV staat is ook al een zinsdeel. De eerste twee zinsdelen heb je dus al.
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld
Zin: Aan het begin van het schooljaar | hebben | wij onze eerste tentamenweek gehad.
Zin: Onze eerste tentamenweek | hebben | wij | aan het begin van het schooljaar | gehad.
Zin: Wij | hebben | onze eerste tentamenweek | aan het begin van het schooljaar | gehad.
enz. enz. enz.
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoordelijk Gezegde (WG)
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin. Dus OOK de persoonsvorm!
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld
Aan het begin van het schooljaar | hebben | wij | onze eerste tentamenweek | gehad.
WG: hebben gehad
Slide 9 - Tekstslide
Onderwerp (O)
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
O= wie/wat + PV + overige werkwoorden ?
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld
Vraag: wie/wat hebben gehad?
Aan het begin van het schooljaar | hebben | wij | onze eerste tentamenweek | gehad.
Slide 11 - Tekstslide
Lijdend Voorwerp (LV)
LV=wie/wat + O + WG ?
Niet elke zin heeft een LV.
Een LV begint NOOIT met een voorzetsel.
Slide 12 - Tekstslide
Voorbeeld
Vraag: wie/wat hebben wij gehad?
Aan het begin van het schooljaar | hebben | wij | onze eerste tentamenweek | gehad.
Slide 13 - Tekstslide
Meewerkend Voorwerp (MV)
MV= aan/voor wie + O + WG + LV ?
Niet elke zin heeft een MV
Soms staat er geen aan/voor en dan moet je het zelf kunnen toevoegen.
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeeld
Vraag: aan wie / voor wie hebben wij onze eerste tentamenweek gehad?
Aan het begin van het schooljaar | hebben | wij | onze eerste tentamenweek | gehad.
Die vraag kan niet beantwoord worden = géén MV
Slide 15 - Tekstslide
Bijwoordelijke Bepaling (BWB)
Alles wat overblijft/niet benoemd is.
Geeft antwoord op vragen als waar? Waarheen? Waarover? Waarom? Waardoor? Wanneer?
Ook wel 'Het 'vuilnisbakje' van de zin' genoemd!
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeeld
Aan het begin van het schooljaar | hebben | wij | onze eerste tentamenweek | gehad.
Aan het begin van het schooljaar = bwb.
Slide 17 - Tekstslide
Wat is nu dus het stappenplan om zinsdelen te benoemen?