H2: Tekstverbanden en signaalwoorden H3


1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Plannning:
- Lezen in je leesboek.
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden H3.
- MK opdr 2 blz. 92-93. 
- Afsluiting.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik weet waarom we signaalwoorden gebruiken.


Slide 3 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 4 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 5 - Tekstslide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- chronologisch verband

- opsommend verband

- tegenstellend verband

- toelichtend verband

- voorwaardelijk verband

- redengevend verband

- oorzakelijk verband

- concluderend verband

(en meer)

Slide 6 - Tekstslide

CHRONOLOGISCH VERBAND

Slide 7 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. 
Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje DAARNA kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tijdsvolgorde in.
Dit noem je een CHRONOLOGISCH verband

Slide 8 - Tekstslide

OPSOMMEND VERBAND

Slide 9 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. Eerst heb ik woordjes geleerd en de zinnen heb ik geoefend. Ook heeft moeder me overhoord.

De zinnen zijn met elkaar verbonden. 
Aan de woordjes EERST, EN en OOK kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets opgesomd.
Dit noem je een OPSOMMEND verband

Slide 10 - Tekstslide

TEGENSTELLEND VERBAND

Slide 11 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje MAAR kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tegenstelling in.
Dit noem je een TEGENSTELLEND verband

Slide 12 - Tekstslide

TOELICHTEND VERBAND

Slide 13 - Tekstslide

Het hotel is ook geschikt voor jonge kinderen. Denk aan een kinderopvang en een grote speeltuin.

Tussen de zinnen is een verband. 
Aan de woorden DENK AAN kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets toegelicht.
Dit noem je een TOELICHTEND verband

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoorden:
Chronologisch verband; vroeger, later, nu eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen etc. 

Opsommend verband; ten eerste, ten tweede, om te beginnen, verder, ten slotte, en , niet alleen, maar ook, getallen en dots

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden:
Tegenstellend verband; maar, hoewel, tegenover, daarentegen, echter, toch, ofschoon, aan de ene kant/ aan de andere kant, ondanks dat etc. 

Toelichtend verband (voorbeeld); bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou etc. 

Slide 16 - Tekstslide

schema 

Slide 17 - Tekstslide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 18 - Tekstslide

De volgende woorden zijn signaalwoorden van OPSOMMING.
A
ten eerste, ten tweede, ook verder
B
vervolgens, toen, terwijl, ten slotte
C
kwadraat, breuk, deelsom, optelsom
D
plus, min, eraf, erbij, keer

Slide 19 - Quizvraag

Verwijder eerst het stickertje, druk daarna op de startknop. Wat zijn de signaalwoorden voor volgorde van tijd?
A
druk, eerst
B
startknop, daarna
C
verwijder, eerst
D
eerst, daarna

Slide 20 - Quizvraag

De volgende woorden zijn signaalwoorden van VOLGORDE VAN TIJD in een tekst.
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
1,2,3,4,5,6,7
C
eerst, daarna, vervolgens, toen
D
maar, waarom, hoezo, waartoe, echt niet.

Slide 21 - Quizvraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
Welk signaalwoord hoort daarbij?
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 22 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood, melk en rijst.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Toelichtend
D
Chronologisch

Slide 23 - Quizvraag

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE hoort bij een ....
A
Chronologisch
B
Opsomming
C
Toelichtend
D
Tegenstelling

Slide 24 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Chronologisch
C
Toelichtend
D
Tegenstelling

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 26 - Quizvraag

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend
D
Toelichtend

Slide 27 - Quizvraag

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
Toelichtend verband
B
Tegenstellend
C
Chronologisch
D
Opsommend

Slide 28 - Quizvraag

Meneer Janssen geniet van goede muziek, verder is hij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Chronologisch
D
Toelichtend

Slide 29 - Quizvraag

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstellend
C
Chronologisch
D
Toelichtend

Slide 30 - Quizvraag

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 31 - Open vraag

Nu doen:
MK H3 opdracht 2 blz. 92 vraag 1 t/m 16, dus ook vraag 3. 

Klaar? Lekker lezen in Gaten. 

Opdracht 2 is HW voor morgen het eerste uur. 

Slide 32 - Tekstslide

Einde les
Zorg dat je volgende les je leesboek bij je hebt!
Eind deze week moet les 1  van Lezen 3 af zijn.
Fijne dag verder, tot vrijdag!

Slide 33 - Tekstslide

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook

Slide 34 - Sleepvraag

'Ook'
A
Concluderend tekstverband
B
Tijdsvolgorde tekstverband
C
Redengevend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 35 - Quizvraag

Daardoor hoort bij het tekstverband?

Slide 36 - Open vraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 37 - Quizvraag

Als gevolg van de hevige sneeuwval, moesten de mensen sneeuw ruimen.
Wat is hier het signaalwoord?
A
hevige
B
moesten
C
als gevolg van
D
sneeuwval

Slide 38 - Quizvraag

Als gevolg van, dus, doordat, dat komt door... zijn signaalwoorden die horen bij?
A
vergelijkend verband
B
concluderend verband
C
oorzakelijk verband
D
redengevend verband

Slide 39 - Quizvraag

Wat is eigenlijk het nut van signaalwoorden?
A
je leert goed spellen
B
je kunt dan sneller lezen
C
je snapt dan beter hoe een tekst in elkaar zit
D
dat heb toch helegaar no nut :)

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Video

Maak een zin over Elvis. Gebruik in die zin een opsomming met de juiste signaalwoorden.

Slide 42 - Open vraag