In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welkom!
Plannning:
- Toets bespreken
- Lesdoelen bespreken,
- Uitleg tekstverbanden en signaalwoorden,
- Zelfstandig werken
- Afsluiting.
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik weet waarom we signaalwoorden gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
TEKSTVERBANDEN
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.
Slide 4 - Tekstslide
SIGNAALWOORDEN
Aan een
signaalwoord
zie je met
welk tekstverband
je te maken hebt.
Slide 5 - Tekstslide
SOORTEN TEKSTVERBANDEN
- chronologisch verband
- opsommend verband
- tegenstellend verband
- toelichtend verband
- voorwaardelijk verband
- redengevend verband
- oorzakelijk verband
- concluderend verband
(en meer)
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Op de volgende dia's bespreek ik de meest voorkomende tekst- verbanden en signaalwoorden.
Slide 8 - Tekstslide
1. CHRONOLOGISCH VERBAND
Slide 9 - Tekstslide
Ik heb goed geleerd voor de toets.
Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje DAARNA kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er zit namelijk een tijdsvolgorde in.
Dit noem je een CHRONOLOGISCH verband.
Slide 10 - Tekstslide
2. OPSOMMEND VERBAND
Slide 11 - Tekstslide
Ik heb goed geleerd voor de toets. Eerst heb ik woordjes geleerd en de zinnen heb ik geoefend. Ook heeft moeder me overhoord.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan de woordjes EERST, EN en OOK kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er wordt namelijk iets opgesomd.
Dit noem je een OPSOMMEND verband
Slide 12 - Tekstslide
3. TEGENSTELLEND VERBAND
Slide 13 - Tekstslide
Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje MAAR kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er zit namelijk een tegenstelling in.
Dit noem je een TEGENSTELLEND verband
Slide 14 - Tekstslide
4. TOELICHTEND VERBAND
Slide 15 - Tekstslide
Het hotel is ook geschikt voor jonge kinderen. Denk aan een kinderopvang en een grote speeltuin.
Tussen de zinnen is een verband.
Aan de woorden DENK AAN kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er wordt namelijk iets toegelicht.
Dit noem je een TOELICHTEND verband
Slide 16 - Tekstslide
5. Vergelijkend verband
Slide 17 - Tekstslide
SIGNAALWOORDEN
bij vergelijkend verband
- in vergelijking met - (net) als
- evenals - zoals
- meer/groter/beter dan
- vergelijken met
Slide 18 - Tekstslide
Vergelijking
Bij een vergelijking wordt een 'object' vergeleken met een 'beeld'. Een vergelijking is vaak te herkennen aan het woordje 'als', zoals bij 'Hij is zo gek als een deur'. Er bestaan echter ook vergelijkingen zonder 'als'.
Slide 19 - Tekstslide
vergelijking
Slide 20 - Tekstslide
6. doel - middel
Ik gebruik een pen, zodat ik kan schrijven.
Slide 21 - Tekstslide
doel-middel
Het tekstverband doel-middel is vaak te herkennen aan signaalwoorden zoals:
waarmee, door middel van, om te
Slide 22 - Tekstslide
8. doel-middel verband
Doel-middel verband: toont welk middel je gebruikt voor een doel
Signaalwoorden: zodat, om te, door middel van
Om goed te kunnen slapen is het belangrijk om een uur van tevoren je telefoon weg te leggen.
Slide 23 - Tekstslide
Kies het goede antwoord.
Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
Slide 24 - Quizvraag
Om.......Te.... tekstverband is
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend
Slide 25 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord. Ruben is morgen niet op school, maar overmorgen wel.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
Slide 26 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord. Ik doe dat niet: ten eerste heb ik er geen zin in, ten tweede heb ik er geen tijd voor.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
Slide 27 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord. Hij was op tijd, hoewel het erg glad was.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
Slide 28 - Quizvraag
'Ook' is een signaalwoord voor
A
een toelichting
B
een tegenstelling
C
een opsomming
Slide 29 - Quizvraag
Signaalwoorden opsomming
Signaalwoorden tegenstelling
En
Verder
Ten tweede
Ten eerste
1, 2, 3
:
Tegenover
Hoewel
Maar
Echter
Slide 30 - Sleepvraag
TEGENSTELLING
OPSOMMING
maar
en
ten slotte
om te beginnen
toch
Slide 31 - Sleepvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsverband
Slide 32 - Quizvraag
1. Wat zijn signaalwoorden opsommend verband ?
A
om te beginnen, ook, bovendien, en, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte
B
daardoor, doordat, als gevolg van
C
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
D
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers
Slide 33 - Quizvraag
Hij is echt een stuk groter dan Piet.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
vergelijkend verband
Slide 34 - Quizvraag
Is dit een voorbeeld van een tijdsverband: 'Eerst ging ik naar de bakker en daarna naar de supermarkt.'
A
Ja
B
Nee
Slide 35 - Quizvraag
Zij is net zo aardig als haar zus.
A
Samenvattend verband
B
Vergelijkend verband
C
Doel-middel verband
Slide 36 - Quizvraag
signaalwoord + verband:
Grote schoonmaak Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.
A
Rotzooi - signaalwoord opsomming
B
Grote - signaalwoord toelichting
C
daarentegen - signaalwoord tegenstelling
D
Goed - signaalwoord voorbeeld
Slide 37 - Quizvraag
Wat is GEEN signaalwoord van tegenstelling?
A
echter
B
toch
C
bijvoorbeeld
D
maar
Slide 38 - Quizvraag
Wat vind jij van sokken in sandalen? Geef je mening in een paar zinnen. Gebruik minstens twee signaalwoorden (opsomming of tegenstelling).
Slide 39 - Open vraag
Een signaalwoord voor een opsomming is...
A
Echter
B
Dus
C
Want
D
En
Slide 40 - Quizvraag
Waaraan herken je een tijdsverband?
A
Gebeurtenissen die in een bepaalde volgorde staan
B
Hoe lang een tekst duurt als je leest
C
Hoe dik het boek is dat je leest
D
Hoe de alinea's elkaar opvolgen
Slide 41 - Quizvraag
Welk tekstverband herken je in onderstaande zin?
Door middel van affiches en reclames op social media probeert de politieke partij kiezers te trekken.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
Slide 42 - Quizvraag
Welke signaalwoorden duiden op een tijdsverband?
A
Eerst, daarna, vervolgens
B
Dus, daarom, immers
C
Niettemin, desondanks, hoewel
D
Bijvoorbeeld, zoals, namelijk
Slide 43 - Quizvraag
Wat is GEEN signaalwoord voor
doel-middel?
A
waarmee
B
even ... als
C
zodat
D
door middel van
Slide 44 - Quizvraag
Welk verband zit in de volgende zin: 'Ik kijk veel op Netflix en op Videoland'
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsverband
D
Oorzaak-gevolg
Slide 45 - Quizvraag
Welk verband zit in de volgende zin: 'Toen ik vanmorgen wakker werd, deed ik eerst de gordijnen open'
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsverband
D
Oorzaak-gevolg
Slide 46 - Quizvraag
Bij welk verband hoort het signaalwoord: kleiner dan
A
doel-middelverband
B
vergelijkend verband
C
samenvattend verband
Slide 47 - Quizvraag
In welke zin zie je het tekstverband ' doel - middel '?
A
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
B
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel.
C
Op mijn school zijn de regels dit jaar een stuk strenger geworden. Hetzelfde is gebeurd op de school van mijn zus.
D
Kaartjes voor popconcerten zijn de laatste jaren enorm gestegen. Maar de tickets voor de bioscoop of het theater zijn nauwelijks duurder