Taalverzorging 2 - les 3

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Marjan kijkt de hele dag naar Netflix.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Alvin loopt door de gang.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Damion draait aan de kraan.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Zij heeft veel pijn.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

De automonteur repareert de motor.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik heb een nieuwe telefoon gekocht.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik heb een nieuwe telefoon gekocht.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Mijn broertje is heel erg vervelend.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quizvraag

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Haar vriendinnen bellen de hele dag.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik zou dat wel willen.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik zou dat wel willen.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

De cupcake is op de grond gevallen.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Doe de tijdproef bij de volgende zin. Schrijf de nieuwe zin op.

Hij vindt dat niet leuk.

Slide 18 - Open vraag

Welk werkwoord verandert als je de tijdproef doet?

Hij vindt dat niet leuk.

Slide 19 - Open vraag

Wat is dus de persoonsvorm van deze zin?

Hij vindt dat niet leuk.

Slide 20 - Open vraag

Doe de tijdproef bij de volgende zin. Schrijf de nieuwe zin op.

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Slide 21 - Open vraag

Welk werkwoord verandert als je de tijdproef doet?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Slide 22 - Open vraag

Wat is dus de persoonsvorm in deze zin?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Slide 23 - Open vraag

Doe de tijdproef bij de volgende zin. Schrijf de nieuwe zin op.

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Slide 24 - Open vraag

Welk werkwoord verandert als je de tijdproef doet?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Slide 25 - Open vraag

Wat is dus de persoonsvorm in deze zin?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Ik heb dat niet begrepen.

Slide 28 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Hij heeft dat niet gezegd.

Slide 29 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Morgen ga ik voetballen.

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide