mavo 3 chapitre 2 les 6 2021-2022

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

BONJOUR et BIENVENUE   mavo 3

Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 2 - Tekstslide

Aujourd'hui c'est mardi 7 décembre.

Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 3 - Tekstslide

            Bonjour!

  •  Ben je rustig gaan zitten volgens de plattegrond?
  •  Zit je telefoon in de telefoontas, op stil?
  •  Heb je je boek/schrift/pen/opgeladen laptop op tafel? 
    (Laat je laptop nog even dicht!)   



Oui? --> On y va!

Slide 4 - Tekstslide

Présence
tout le monde est présent?

Slide 5 - Tekstslide

Les buts

- Je oefent met (het verstaan van) de getallen en vocabulaire van chapitre 2;
- Je kunt uitleggen waar een voorwerp voor bedoeld is en hoeveel het kost;
- Je kunt praten over geld;
- Je oefent met het persoonlijk voornaamwoord, gebruikt als lidwoord. 



Slide 6 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
        * Révision   / les devoirs           20'
        * source C                                      30'
             * Evaluation                                      3'    

Slide 7 - Tekstslide

      Chapitre 2
     À la caisse

Slide 8 - Tekstslide

Les devoirs 

- apprends: phrases - clés D (fn)
- révise: grammaire C (n-nf)


Slide 9 - Tekstslide

Les nombres

Slide 10 - Tekstslide

De tientallen t/m 60
0   - zéro
10 - dix
20 - vingt
30 - trente
40 - quarante
50 - cinquante
60 - soixante

Slide 11 - Tekstslide

De tientallen vanaf 60
60 - soixante
70 - soixante - dix    (60 - 10)

80 - quatre-vingts   (4 x 20)
90  - quatre-vingt-dix   (4 x 20 + 10)

100 - cent

Slide 12 - Tekstslide

Getallendictee
Noteer de getallen die je hoort in cijfers

Bijv. deux --> 2

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Grammaire C:

Ik geef een cadeau.

Ik geef het.


Ken jij die voetballer?

Ik ken hem.

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Slide 15 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

       mannelijk - le          Tu connais le chanteur?

                                              Oui, je le connais.


       vrouwelijk - la         Tu regardes la photo?
                                              Oui, je la regarde.

Slide 16 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son autographe?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 


         meervoud - les     Tu achètes les magazines?
                                              Oui, je les achète.

Slide 17 - Tekstslide

Grammaire: C    (page 26)
Een lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord:
- le 
- la 
- l'
- les
Om een zin korter te maken. 

Slide 18 - Tekstslide

C: Een lijdend voorwerp vervangen

Slide 19 - Tekstslide

Je mange une glace.
A
Je le mange.
B
Je la mange.
C
Je l'mange.
D
Je les mange.

Slide 20 - Quizvraag

Je connais les filles.
A
Je le connais.
B
Je la connais.
C
Je l'connais
D
Je les connais.

Slide 21 - Quizvraag

J'ai rencontré le footballeur.
A
Je le ai rencontré.
B
Je la rencontré.
C
Je l'ai rencontré.
D
Je les ai rencontré.

Slide 22 - Quizvraag

De plaats in de zin

Staat er een heel werkwoord in de zin? Le, la, l', les voor dat werkwoord.


Tu vas rencontrer l'actrice?
Tu vas la rencontrer?

Slide 23 - Tekstslide

De plaats in de zin

Anders le, la, l', les direct vóór de persoonsvorm.


Tu achètes les magazines?
Tu ne les achète pas?


Tu as eu son autographe?
Tu l'a eu?

Slide 24 - Tekstslide

Je veux trouver mon agenda.
A
Je le veux trouver.
B
Je veux le trouver.
C
Le je veux trouver.
D
Je veux trouver le.

Slide 25 - Quizvraag

Il a raconté l'histoire.
A
Il la a raconté.
B
Il a la raconté.
C
Il l'a raconté.
D
Il a raconté la.

Slide 26 - Quizvraag

Je connais les filles.
A
Je le connais.
B
Je la connais.
C
Je l'connais
D
Je les connais.

Slide 27 - Quizvraag

J'ai rencontré le footballeur.
A
Je le ai rencontré.
B
Je la rencontré.
C
Je l'ai rencontré.
D
Je les ai rencontré.

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Répondez aux questions.
(in het Frans en in hele zinnen)

1. Regarde! Qu'est-ce que c'est?
2. Ça coûte combien?
3. Tu as combien d'argent de poche par semaine?
4. Comment tu dépenses ton argent de poche?
5. Qu'est-ce que tu as acheté la semaine dernière?
6. Tu fais des économies?

Slide 33 - Tekstslide

Hoeveel is 'quarante' in cijfers?

Slide 34 - Open vraag

Hoeveel is 'cinquante-sept' in cijfers?

Slide 35 - Open vraag

Hoeveel is 'trente-neuf' in cijfers?

Slide 36 - Open vraag

Hoeveel is 'soixante-quatorze' in cijfers?

Slide 37 - Open vraag

Hoeveel is 'quatre-vingt-douze' in cijfers?

Slide 38 - Open vraag

Hoeveel is 'quatre-vingt-dix-neuf' in cijfers?

Slide 39 - Open vraag

Au travail

- Oefen de woordjes van A en B met Quizlet. (FN)
- Oefen de zinnen van bron D in tweetallen. (FN)
- Bekijk het uitlegfilmpje bij bron C -> Magister, hw dinsdag 7 december

Slide 40 - Tekstslide

Les devoirs pour vendredi
SO chapitre 2
- voc A + B (fn)
- grammaire C (fn-nf)
- phrases-clés D (fn)

Slide 41 - Tekstslide

Les buts

- Je oefent met (het verstaan van) de getallen en vocabulaire van chapitre 2;
- Je kunt uitleggen waar een voorwerp voor bedoeld is en hoeveel het kost;
- Je kunt praten over geld;
- Je oefent met het persoonlijk voornaamwoord, gebruikt als lidwoord. 



Slide 42 - Tekstslide

Wat heb je geleerd tijdens deze les?

Slide 43 - Open vraag

Welke vraag / vragen heb je nog?

Slide 44 - Open vraag