Object & subject pronouns vh1a 4-10-2024

Welcome class
4th October 2024
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welcome class
4th October 2024

Slide 1 - Tekstslide

Goals for today
At the end of this lesson..

  • I know what question words are 
  • I know when and how to use question words
  • I know the difference between subject and object pronouns

Slide 2 - Tekstslide





Question words

Slide 3 - Tekstslide

Name some question words

Slide 4 - Woordweb

Wanneer en Waarom?
We gebruiken ''question words'' om een vraag te stellen aan iemand. Je gebruikt ''question words'' aan het begin van een zin. 

Slide 5 - Tekstslide

Question words
What
Wat
When
Wanneer
Who
Wie
Where
Waar
Why
Waarom
Which
Welke/Wat
How
Hoe
Verschil Which & What 
Which gebruik je als je de opties weet. What gebruik je als de opties niet weet.

  • What is your favourite colour?
  • Which is your favourite colour, red or blue?

Slide 6 - Tekstslide


....... have you been?
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 7 - Quizvraag


........ is my bike?
A
Who
B
Where
C
Which
D
Why

Slide 8 - Quizvraag


..... can we study better?
A
how
B
who
C
which
D
why

Slide 9 - Quizvraag


..... colour do you like, blue or red?
A
how
B
who
C
which
D
why

Slide 10 - Quizvraag

Maak zelf een vraag met:
'Which"

Slide 11 - Open vraag

Maak zelf een vraag met:
'What"

Slide 12 - Open vraag

Maak zelf een vraag met:
'When"

Slide 13 - Open vraag

Maak zelf een vraag met:
'Why"

Slide 14 - Open vraag

Maak zelf een vraag met:
'How"

Slide 15 - Open vraag

Goals for today
At the end of this lesson..

  • I know what question words are 
  • I know when and how to use question words
  • I know the difference between subject and object pronouns

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Subject&Object Pronoun 

Subject = voor het werkwoord en degene die de handeling doet 
Object = na het werkwoord en is de ontvanger van de handeling

Slide 20 - Tekstslide

Examples
1) I work three days a week.
2) Do you like him?

Which sentence is the one with the subject pronoun?
Which sentence is the one with an object pronoun?
How can you tell?

Slide 21 - Tekstslide

Let's Practice 
Do:
Exercise 56 & 57 on 
pages 76 & 77


Done?
Study the grammar parts on question words + subject & object pronouns
timer
7:00

Slide 22 - Tekstslide

Goals for today
At the end of this lesson..

  • I know what question words are 
  • I know when and how to use question words
  • I know the difference between subject and object pronouns

Slide 23 - Tekstslide

What are subject pronouns Explain.

Slide 24 - Open vraag

What are object pronouns? Explain.

Slide 25 - Open vraag

What is the difference between object and subject pronouns?

Slide 26 - Open vraag