In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Schoolonderzoek 3
Slide 1 - Tekstslide
Mening, argument en conclusie
Slide 2 - Tekstslide
Standpunt
Een schrijver kan opschrijven wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt.
Hij geeft dan zijn mening (standpunt).
signaalwoorden =
Ik vind, Volgens mij, Ik denk dat...
Redenen voor jouw mening noem je argumenten: waarom vind jij dat?
signaalwoorden = omdat, want, namelijk
Slide 3 - Tekstslide
Conclusie
Aan het einde van de tekst, als de schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij soms een conclusie.
De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen.
signaalwoorden = dus, concluderend, dat betekent
Slide 4 - Tekstslide
Feit of mening?
Een feit kun je controleren of het waar is of niet.
Het is vandaag lekker weer.
= mening
Het is vandaag zonnig.
= feit, want je kunt naar buiten kijken en constateren dat de zon schijnt.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Noem drie signaalwoorden voor een argument.
Slide 7 - Open vraag
Het woord immers is een signaalwoord voor
A
mening
B
argument
C
conclusie
Slide 8 - Quizvraag
Een schrijver kan opschrijven wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt. Hij geeft dan
A
een mening
B
een argument
C
een conclusie
Slide 9 - Quizvraag
Het woord namelijk is een signaalwoord voor
A
mening
B
argument
C
conclusie
Slide 10 - Quizvraag
Opmaak / lay-out van een tekst
Slide 11 - Tekstslide
DOELEN
- Je kunt de functie van afbeeldingen bij een een tekst benoemen
- Je kunt de functie van de opmaak van een tekst benoemen
- Je kunt rekening houden met afbeeldingen en de opmaak als je een tekst leest
Slide 12 - Tekstslide
Lay-out van een tekst
Een tekst heeft een bepaalde lay-out of opmaak. De titel, de tussenkopjes, het lettertype, de lettergrootte, het gebruik van kolommen en de tekstkleur bepalen de lay-out.
De lay-out van een tekst is dus hoe de tekst eruit ziet.
Slide 13 - Tekstslide
Afbeeldingen
Vaak worden ook afbeeldingen gebruikt om de tekst te ondersteunen. Een schrijver kan bijvoorbeeld gebruikmaken van foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes, tabellen, grafieken en diagrammen.
Slide 14 - Tekstslide
Opmaak
Titel
Tussenkop
Lettertype
Lettergrootte
Kolommen
Tekstkleur
Slide 15 - Tekstslide
Afbeeldingen
Tekeningen
Schema's
Kaartjes
Tabellen
Grafieken
Diagrammen
Slide 16 - Tekstslide
Functies afbeelding
De afbeelding is bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken.
De afbeelding is bedoeld om nieuwe informatie aan de tekst toe te voegen.
De afbeelding is bedoeld om de tekst duidelijker te maken.
De afbeelding is bedoeld om de lezer aan te sporen om iets te doen
Slide 17 - Tekstslide
Noteer drie redenen voor het gebruik van een afbeelding in een tekst.
Slide 18 - Open vraag
Noem een synoniem voor 'lay-out van de tekst'.
Slide 19 - Open vraag
Geef twee voorbeelden van tekstonderdelen die bij de lay-out van een tekst horen.
Slide 20 - Open vraag
Wat hoort bij de lay-out van een tekst?
A
de lengte van de zinnen
B
de signaalwoorden
C
de woordkeuze van de schrijver
D
het lettertype
Slide 21 - Quizvraag
Hoofdzaken herkennen, onderscheiden en ordenen
Slide 22 - Tekstslide
Herkennen van hoofdzaken
Het gaat erom dat je de belangrijkste zaken
uit een tekst kunt halen.
Slide 23 - Tekstslide
Onderscheiden van hoofdzaken
Het gaat om het vergelijken van delen van een tekst met een samenvattende inhoud.
Slide 24 - Tekstslide
Ordenen van hoofdzaken
Het gaat erom dat je hoofdzaken van een tekst in een logische volgorde kunt zetten.
Slide 25 - Tekstslide
HOOFDZAKEN
- wat belangrijk is in een tekst
- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea
- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden
Slide 26 - Tekstslide
KERNZINNEN
- in een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak
- andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen
Slide 27 - Tekstslide
KERNZINNEN
- een kernzin is vaak de eerste of de laatste zin van de alinea
- soms is er geen duidelijke kernzin. Die moet dan zelf gemaakt worden door een zin te maken met het kernwoord
Slide 28 - Tekstslide
HOOFDGEDACHTE van een tekst
- het belangrijkste van een tekst kan
in één zin samengevat worden:
de hoofdgedachte
Slide 29 - Tekstslide
HOOFDGEDACHTE van een tekst
- je vindt de hoofdgedachte van een tekst door de vraag te stellen:
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
- de hoofdgedachte van een tekst staat vaak in de inleiding of in het slot van een tekst
Slide 30 - Tekstslide
SAMENVATTEN
- een samenvatting is een zelfgemaakte, korte weergave van de belangrijkste dingen (de hoofdzaken) uit een tekst
- verwerk hoofdzaken in de samenvatting, laat bijzaken weg
- formuleer de samenvatting in je eigen woorden
Slide 31 - Tekstslide
SAMENVATTEN
- je gebruikt je eigen woorden in een samenvatting om jezelf te dwingen de leerstof te lezen, te verwerken en te begrijpen. Je legt zo verbanden met kennis die je al hebt.
- het is minder nuttig om teksten letterlijk over te nemen.
Slide 32 - Tekstslide
Wat staat er vaak in een kernzin?
A
Minder belangrijke dingen
B
Een samenvatting
C
Een hoofdzaak
D
Een tussenkopje
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat
Slide 34 - Quizvraag
Waar staat de hoofdgedachte van een tekst vaak?
A
In het middenstuk
B
In de samenvatting
C
In de inleiding of in het slot
D
Dat kun je nooit weten
Slide 35 - Quizvraag
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de __________________.
kernzin
hoofdgedachte
Slide 36 - Sleepvraag
In de zinnen voor of na de kernzin staat een __________________.