Maandag 4.03.24

Wat doen we verder ?
Trabitour Kapitel 5 
Hoofdstuktoets 
Wörterliste A / A / D+F / G  
Modale werkwoorden + wissen 
Naamvallen + voorzetsels 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we verder ?
Trabitour Kapitel 5 
Hoofdstuktoets 
Wörterliste A / A / D+F / G  
Modale werkwoorden + wissen 
Naamvallen + voorzetsels 

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. Wir machen einen Test. Was weißt du noch von dem was du gelernt hast/
2. Arbeit mit dem Buch
3. Berlin Berlin 

Slide 2 - Tekstslide

Übung 1 Seite 12 - 13

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Übung 1 Seite 12 - 13
1 Hij wil uitbreken (“ich muss hier ausbrechen”) / weglopen (“… bin ich schon auf und davon”) / zijn leven weer onder controle krijgen (“Ich brauche die Kontrolle zurück”). Hij wil zelf beslissen hoe hij wil leven / wat hij met zijn leven wil doen (“ich will mein Leben selbst gestalten”).
2 Voorbeeldantwoorden: Fleisch und Blut, Atemzug, Wut, Euphorie, Fantasie, Leben, Kontrolle
3 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Huiswerk maken, kamer opruimen, hond uitlaten, tafel dekken, vaatwasser in- en uitruimen.

Slide 5 - Tekstslide

Übung 3 Seite 13. 
Übung 2

Slide 6 - Tekstslide

Übung 2 Seite 13. 
1A, 2B, 3B, 4A, 5A, 6B
Übung 2

Slide 7 - Tekstslide

Jetzt lesen wir zusammen die Wörter - Seite 40
Danach machen wir Übung 4 Seite 13

Slide 8 - Tekstslide

1 Traum, 2 später, 3 Hobby, 4 interessieren sich, 5 vielleicht, 6 Praxis, 7 arbeiten, 8 Beruf.

Slide 9 - Tekstslide

En nu de modale werkwoorden: wat weet je nog over de modale werkwoorden? 

Slide 10 - Tekstslide

Er zijn 6 modale werkwoorden in het Duits:
1. können = kunnen
2. mögen = lusten, aardig vinden, leuk vinden
3. dürfen = mogen
4. müssen = moeten (noodzaak, wat niet anders kan)
5. sollen = moeten (de wil van iemand anders, een bevel)
6. wollen = willen
(7. wissen = weten)

Slide 11 - Tekstslide

wissen
Dit werkwoord wordt op dezelfde manier vervoegd 

Zien jullie het?
De 1. en 3. pers. enkv. géén uitgang!

Slide 12 - Tekstslide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 13 - Tekstslide

Modalverben & wissen - Theorie 1
 wollen
 willen
 müssen
 moeten (noodzakelijk)
 sollen
 moeten (wil van iemand anders)
 dürfen
 mogen (toestemming hebben)
 können
 kunnen
 mögen
 leuk / aardig vinden, lusten
 wissen
 weten

Slide 14 - Tekstslide

En nu oefenen

Slide 15 - Tekstslide

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal:
Lisa kan
A
Lisa kannst
B
Lisa kann
C
Lisa können
D
Lisa kannt

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 18 - Quizvraag

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 19 - Quizvraag

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.
A
muss
B
musst
C
müssen
D
müsst

Slide 20 - Quizvraag

Modale werkwoorden
Herr Schmidt, _____ Sie wie spät es ist?
A
weiß
B
weißt
C
wissen
D
wisst

Slide 21 - Quizvraag

Modale werkwoorden
Du ..... (wissen) es bestimmt!
A
weiß
B
weißen
C
wissen
D
weißt

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen modale werkwoord?
A
Dürfen
B
müssen
C
können
D
gehen

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:
mogen (toestemming hebben)

Slide 25 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
moeten (van iemand anders)

Slide 26 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
leuk / aardig vinden

Slide 27 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
lusten

Slide 28 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
willen

Slide 29 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
weten

Slide 30 - Open vraag

Vertaal in het Duits:
moeten (noodzakelijk)

Slide 31 - Open vraag

Theorie 2

Slide 32 - Tekstslide

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
darfst
darf
dürfen
dürft
dürfen
darf

Slide 33 - Sleepvraag

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
weißt
weiß
wissen
wisst
wissen
weiß

Slide 34 - Sleepvraag

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
kannst
kann
können
könnt
können
kann

Slide 35 - Sleepvraag

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
musst
muss
müssen
müsst
müssen
muss

Slide 36 - Sleepvraag

kunnen
Du ……. gut kochen.
A
kann
B
können
C
könnt
D
kannst

Slide 37 - Quizvraag

lusten
……. ihr Schnitzel?
A
mag
B
mögen
C
Magst
D
Mögt

Slide 38 - Quizvraag

moeten
Die Schüler ……. viel lernen
A
sollt
B
musst
C
müssen
D
soll

Slide 39 - Quizvraag

mogen (toestemming hebben)
..…. Peter morgen kommen?
A
Darf
B
Dürft
C
Darfst
D
Dürfen

Slide 40 - Quizvraag

weten
Wir ….. noch nicht, ob es möglich ist.
A
wissen
B
weiß
C
wißt
D
weißt

Slide 41 - Quizvraag

moeten (wil van iemand anders)
Du …… mal zum Chef kommen.
A
sollst
B
musst

Slide 42 - Quizvraag

kunnen
Ich ..... das!
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 43 - Quizvraag

willen
Du .... Bäckerin werden?
A
will
B
willst
C
wollt
D
wollen

Slide 44 - Quizvraag

mogen (toestemming hebben)
Peter ........ bis zwölf Uhr bleiben.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 45 - Quizvraag

Hausaufgaben
1. Du lernst Wörter A Seite 40 - Buch B
2. Du wiederholst die Modalverben und die Fälle 
3. Du machst Übung 7; 8;9 Seite

Slide 46 - Tekstslide