In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Bij het ontleden van zinnen is het heel fijn als je weet wat de persoonsvorm is.
In het Nederlands begin je altijd met het zoeken naar de persoonsvorm als je een zin wil ontleden, anders lukt het niet :)
In elke zin staan werkwoorden.
Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.
Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).
De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!
De persoonsvorm is een werkwoord die zich
aanpast aan het onderwerp.
Verandert het onderwerp, dan verandert de persoonsvorm mee.
Ik loop
Jij loopt
Wij lopen
De persoonsvorm geeft aan of een zin in de tegenwoordige
of verleden tijd staat.
Ik loop - ik liep
Jij bakt - jij bakte
Wij zien - wij zagen
Zet de zin in een andere tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.
Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Zet de zin in het meervoud, of juist enkelvoud (het kind speelt / de kinderen spelen)
Het werkwoord dat meeverandert, is de persoonsvorm.
Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen.
STAP 1: zet de zin in een andere tijd
Morgen en overmorgen ging het de hele dag regenen.
STAP 2: zinsdeelstrepen zetten
- altijd voor en achter de persoonsvorm een streep
- alles wat al voor de pv staat is een zinsdeel
Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen
Morgen en overmorgen | gaat | het | de hele dag| regenen
TIP: Zinsdelen kun je in zijn geheel verplaatsen.
Jan | slaat | de man met de boodschappentas.
Jan | slaat | de man | met de boodschappentas.