Grammatica zinsontleding H1

Nederlands week 43

HV1B en HV1E

10 minuten lezen 

in stilte

grammatica H1

zelfstandig aan het werk

afsluiting

timer
10:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands week 43

HV1B en HV1E

10 minuten lezen 

in stilte

grammatica H1

zelfstandig aan het werk

afsluiting

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica H1

Doelen:
- je kunt de persoonsvorm in een zin vinden
- je kunt de zinsdeelproef gebruiken om zinnen in zinsdelen te verdelen
persoonsvorm en zinsdelen

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)

In elke zin staan werkwoorden.

Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt.

Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).



De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!


Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm is een werkwoord die zich

aanpast aan het onderwerp.

Verandert het onderwerp, dan verandert de persoonsvorm mee.



Ik loop

Jij loopt

Wij lopen

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm geeft aan of een zin in de tegenwoordige

of verleden tijd staat.



Ik loop - ik liep

Jij bakt - jij bakte

Wij zien - wij zagen

Slide 5 - Tekstslide

Weet jij wat werkwoorden zijn?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het werkwoord?
De kip loopt naar het hok.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het werkwoord?
De bakker bakt lekkere broodjes.

Slide 8 - Open vraag


Bij het ontleden van zinnen is het handig als je weet wat de persoonsvorm is.


In het Nederlands vormt deze de spil bij het opbouw van de zin en daarvan kan je gebruik maken bij het vinden van de zinsdelen.


Daarom begin je bij het ontleden van een zin altijd met het vinden van de persoonsvorm!

Slide 9 - Tekstslide

1. Tijdproef

Zet de zin in een andere tijd.

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.


bijv: Marieke gaat naar Spanje op vakantie

Slide 10 - Tekstslide

2. Vraagproef

Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.

Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.



Bijv: Jochem gaat naar Zweden verhuizen

Slide 11 - Tekstslide

Ontleden


Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen.


STAP 1: zet de zin in een andere tijd

Slide 12 - Tekstslide

Ontleden


Morgen en overmorgen ging het de hele dag regenen.


STAP 2: zinsdeelstrepen zetten

- altijd voor en achter de persoonsvorm een streep

- alles wat al voor de pv staat is een zinsdeel

Slide 13 - Tekstslide

Ontleden


Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen

Morgen en overmorgen | gaat | het | de hele dag| regenen


TIP: Zinsdelen kun je in zijn geheel verplaatsen. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm:
Zij heeft kauwgom in haar haar.

Slide 15 - Open vraag

Zijn de zinsdeelstrepen juist verdeeld?
Zij | heeft | kauwgom | in haar haar.
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:
Waarom heb je dat verteld?

Slide 17 - Open vraag

Zijn de zinsdeelstrepen juist verdeeld?
Waarom heb | je | dat | verteld?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

opdracht 1 klassikaal
grammatica zinsdelen H1, blz 29

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag


week 43

25- 30 okt.


 



 



Les 1 

H1 Grammatica:
zinsdelen
(p.29)


Opdr.
Start – theorie pv en zinsdelen – opdr. 1


HW: opdr. 2 


 





Les 2

H1 Grammatica:
zinsdelen 


Opdr. 2 nakijken
Opdracht 3 maken




 







 






timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Leg uit waarom de zinsdelen in beide zinnen goed verdeeld zijn:


Jan | slaat | de man met de boodschappentas.


Jan | slaat | de man | met de boodschappentas.

Slide 21 - Tekstslide

Zin 1.
Zin 2.
Zin 3. 
Mijn moeder 
doet
altijd
de was
Ik
wil
weer
vakantie
Hij
slaapt
de hele tijd

Slide 22 - Sleepvraag

Wat heb ik vandaag geleerd?

Slide 23 - Open vraag