1. Je gebruikt een komma op plekken IN de zin.
2. De komma is een soort pauze tussen woorden.
3. Je gebruikt de komma
a. tussen dingen die worden opgesomd
Ik eet rijst, groeten, saus en vlees.
b. voor de woorden 'want, omdat, dus, maar'.
Het is koud, want het raam staat open.