1B dinsdag 6 dec nov oefenles voor toets

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

GOEDEMORGEN 
Boek, schrift, agenda, pen op tafel.


timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen
Fictie lezen
10 minuten
Toets voorbereiden
15 minuten
Kennisquizzzz
25 minuten
Lesafsluiting
5 minuten

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Toets morgen
•Je kunt een (online) formulier invullen (H2.4)
•Je kunt aangeven wat het werkwoordelijk gezegde is in een zin (H2.7). 
•Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen (H2.8).
•Je kunt bepalen wanneer je een komma in een zin gebruikt (H2.8).
•Je kent de spelling van achtdicteewoorden (H2.8).

Slide 5 - Tekstslide

Samenvattingen maken: de stappen
1. Lees de leerteksten in de paragrafen 2.4, 2.7 en 2.8. 
Let op: van 2.7 hoef je de leerteksten over zinsdelen NIET te kennen. 
2. Vat iedere leertekst in je eigen woorden in je schrift samen. Schrijf dus de belangrijkste dingen op. Zorg dat je snapt wat je opschrijft. 
3. Vergelijk elkaars samenvattingen. Heeft de ander iets opgeschreven wat jij nog niet had?  

Stap 1 en 2: werk alleen en stil. Stap 3: werk samen. 
Klaar? Laat me je samenvattingen zien: als ze goed zijn 
mag je op je telefoon. 
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Soms zie je in een formulier twee sterretjes: **
Wat betekent dit?
A
Dat je daar verplicht iets in moet vullen
B
Dat er onderaan het formulier extra informatie staat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het tussenvoegsel van de naam 'Willem van Orange'?
A
Willem
B
van
C
Orange

Slide 8 - Quizvraag

Stel je vult een formulier in om lid te worden van een voetbalvereniging. Maar je hebt een extra vraag, over de mogelijkheid om keeper te worden. Wat kan je dan doen?
A
Je kan zoeken naar het invulveld 'opmerkingen'
B
Je kan het gewoon bij ieder invulveld vragen

Slide 9 - Quizvraag

Maaike krijgt een kus van Dylan
A
Persoonsvorm (pv) = Maaike
B
Persoonsvorm (pv) = Dylan
C
Persoonsvorm (pv) = een kus
D
Persoonsvorm (pv) = krijgt

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 11 - Open vraag

De ..... en .... vormen samen het werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Open vraag

De meiden vinden een euro op straat
A
Vinden = pv
B
Vinden = wg
C
Vinden = pv én wg

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
.
Het werkwoordelijk gezegde
Het wedstrijdschema
wordt
door de handbaltrainer
op Facebook
gezet.

Slide 15 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Fatma
moet
hard
lachen

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Alvaro
zit
met
zijn haar
te
spelen

Slide 18 - Sleepvraag

Hoe vind je de stam het werkwoord 'worden'?
A
Door -en eraf te halen. Dan krijg je de ik-vorm.
B
Gewoon, gokken.

Slide 19 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?
A
dt
B
d
C
t

Slide 20 - Quizvraag

Kun je de persoonsvorm tegenwoordige tijd correct schrijven?
A
Ja!
B
Ja, meestal wel
C
Soms, ik vind het nog wel moeilijk
D
Nee, ik heb echt extra hulp nodig

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Hij ______________ (voetballen)
A
voetbalt
B
voetbald

Slide 22 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Hij ......(zwaaien) naar haar.
A
zwaai
B
zwaait
C
zwaaide
D
gezwaaid

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Zij ______________ (melden)
A
meldt
B
meld

Slide 24 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt

Slide 25 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik (bereiden) het eten voor.
A
bereid
B
bereidt

Slide 26 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Dat (gebeuren)beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 27 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud
B
Hij onthoudt

Slide 28 - Quizvraag

Hoe spel je de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
met kofschiptaxi/sexy fokschaap
B
op gevoel
C
ik-vorm of ik-vorm + t

Slide 29 - Quizvraag

Een komma staat ...
A
in de zin
B
aan het einde van de zin

Slide 30 - Quizvraag

Voor 'want' en 'omdat' zet je een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Waar staat de komma goed?
A
Ik heb maandag een toets voor wiskunde Duits, Frans, ,en Nederlands.
B
Ik heb maandag een toets voor wiskunde, Duits, Frans en Nederlands.
C
Ik heb maandag een toets voor wiskunde Duits Frans, en Nederlands.
D
Ik heb maandag een toets voor wiskunde, Duits Frans en Nederlands.

Slide 32 - Quizvraag

Waar staat de komma goed?
A
Dit weekend heb ik het druk want ik heb heel, veel huiswerk.
B
Dit weekend heb ik het druk, want ik heb heel veel huiswerk.
C
Dit weekend heb ik het druk want, ik heb heel veel huiswerk.
D
Dit weekend, heb ik het druk want ik heb heel veel huiswerk.

Slide 33 - Quizvraag

Luister naar de dicteewoorden en typ ze in.

Slide 34 - Open vraag

Ik ben wel klaar voor de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 36 - Tekstslide