Leesvaardigheid H45

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Noem 2 signaalwoorden die horen bij een voorwaardelijk verband

Slide 2 - Open vraag

Noem 2 signaalwoorden die horen bij een oorzaak chronologisch verband

Slide 3 - Open vraag

Noem 2 signaalwoorden die horen bij een tegenstellend verband

Slide 4 - Open vraag

Waaraan herken je een mening? (Denk hierbij aan signaal woorden)

Slide 5 - Open vraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord: bovendien
A
voorwaardelijk verband
B
voorbeeld
C
opsommend verband
D
oorzaak-gevolg

Slide 6 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord: denk aan
A
voorwaardelijk verband
B
voorbeeld
C
opsommend verband
D
oorzaak-gevolg

Slide 7 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord: daardoor
A
voorwaardelijk verband
B
voorbeeld
C
opsommend verband
D
oorzaak-gevolg

Slide 8 - Quizvraag

Blz. 125-127
Hoe wordt de tekst ingeleid?
A
aanleiding (=reden) noemen
B
indeling tekst (=opbouw) aangeven
C
samenvatting geven
D
voorbeeld noemen

Slide 9 - Quizvraag

Blz. 125-127
Wat is de voorwaarde van alinea 4?

Slide 10 - Open vraag

Blz. 125-127
Welk signaalwoord voor een voorwaarde zie je in alinea 7?

Slide 11 - Open vraag

Blz. 125-127
Wat is de voorwaarde van alinea 7?

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Noem 2 signaalwoorden van een tegenstellend verband.

Slide 14 - Open vraag

Noem 2 signaalwoorden van een verband met een voorbeeld.

Slide 15 - Open vraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord: ten slotte
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 16 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord: daarna
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 17 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het signaalwoord: mits
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 18 - Quizvraag

Blz. 125-127
Welk woord geeft de oorzaak van de olifantenruzie het meest duidelijk?

Slide 19 - Open vraag

Blz. 125-127
Aan welk woord zie je dat er een tegenstellend verband is (al 8-9)

Slide 20 - Open vraag

Blz. 125-127
Noteer wat de delen van de tegenstelling zijn

Slide 21 - Open vraag

Blz. 125-127
Welke signaalwoorden van een chronologisch verband zie je (al 8-9)

Slide 22 - Open vraag

Blz. 159
Is de zin: 'Kinderarbeid is onacceptabel' een feit of mening?

Slide 23 - Open vraag

Is de zin: 'Volgens mij komt kinderarbeid helemaal niet door armoede' een feit of mening?

Slide 24 - Open vraag

Blz. 159
Welk signaalwoord voor een oorzaak-gevolg verband zie je in alinea 2?

Slide 25 - Open vraag

Blz. 160-161
Welk verband herken je tussen alinea 3 en 4 (van tekst 2)
A
alinea 3 en 4 vormen een opsomming
B
alinea 4 geeft een gevolg
C
alinea 4 geeft een samenvatting
D
alinea 4 geeft een voorbeeld

Slide 26 - Quizvraag

Blz. 160-161
Aan welk signaalwoord (al 3 of 4) herken jij het opsommende verband?

Slide 27 - Open vraag

Blz. 162-163
Op welke manier sluit alinea 4 aan op alinea 3?
A
Alinea 3 en 4 vormen een opsomming
B
Alinea 4 geeft een voorbeeld van alinea 3
C
Alinea 4 noemt een oorzaak van alinea 3
D
Alinea 4 zwakt de inhoud van alinea 3 af

Slide 28 - Quizvraag

Blz. 162-163
Aan welk signaalwoord (al 3 of 4) herken jij het opsommende verband?

Slide 29 - Open vraag

blz. 162-163
Aan welk signaalwoord in alinea 5 herken je een mening?

Slide 30 - Open vraag

Blz. 162-163
Aan welk woord herken je de conclusie van de schrijver?

Slide 31 - Open vraag

Blz. 198
Welke functie of welke functies hebben de afbeeldingen?

Slide 32 - Open vraag

Blz. 199
Welke functie of welke functies hebben de afbeeldingen?

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Tekstslide