Toetsweek3 hv2

Toetsweek 3 hv2
Herhalen en oefenen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Toetsweek 3 hv2
Herhalen en oefenen

Slide 1 - Tekstslide

LESDOEL
Na deze les weet je aan welke onderdelen je nog extra aandacht moet geven.

Slide 2 - Tekstslide

Lesvolgorde
- theorie herhalen en tips geven
- quiz via LessonUp
- leren voor de toets/proeftoets maken

Slide 3 - Tekstslide

Welke verbindingsmanieren ken je om alinea's met elkaar te verbinden?

Slide 4 - Woordweb

Aantekeningen in boek
blz. 111
Hoe noem je de verbanden?
Noem de uitspraak en daarna de zin die het verband aangeeft.
Extra aandacht voor uitspraak-voorwaarde.

Slide 5 - Tekstslide

verbindingsmanieren
blz. 124  Aanpassen-Herhaling van woorden:
Dezelfde woorden worden genoemd in de laatste zin van de vorige alinea en in de eerste zin van de daaropvolgende alinea.

Blz. 127, de overgang van alinea 11 naar alinea 12.
Blz. 136, de overgang van alinea 1 naar alinea 2.

Slide 6 - Tekstslide

Verbindingsmanieren
1. Is je antwoord: herhaling van woorden? Noem ook het woord dat herhaald wordt.
2. Aankondigende zin? Citeer ook die zin!
3. Signaalwoord? Noem ook het signaalwoord.
4. Overgangszin met verwijzing? Noem ook het verwijswoord!

Slide 7 - Tekstslide

Allerlaatste tips
Let op de formulering van een onderwerp.
Let op de formulering van een hoofdgedachte.
Lees de vraag goed en geef antwoord op wat er gevraagd wordt.
Begin je zinnen met een hoofdletter.
Vertrouw op je eigen kunnen. Als je goed geleerd hebt en het geleerde kunt toepassen, kun je makkelijk een voldoende halen.

Slide 8 - Tekstslide

Welke signaalwoorden horen bij het verband uitspraak-samenvatting?
A
Waarmee, daarmee, zodat
B
Zoals, mits, toen
C
Dus, kortom, samenvattend, al met al
D
dus, concluderend, hieruit volgt

Slide 9 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het verband uitspraak-conclusie?
A
Waarmee, daarmee, zodat
B
Zoals, mits, toen
C
Dus, kortom, samenvattend, al met al
D
dus, concluderend, hieruit volgt

Slide 10 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?
A
Hierdoor, daardoor, waardoor
B
omdat, want, namelijk
C
en, ook, ook nog, bovendien
D
als, zoals, bijvoorbeeld

Slide 11 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het verband uitspraak-voorbeeld?
A
Hierdoor, daardoor, waardoor
B
omdat, want, namelijk
C
en, ook, ook nog, bovendien
D
als, zoals, bijvoorbeeld

Slide 12 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het verband oorzaak-gevolg?
A
Hierdoor, daardoor, waardoor
B
omdat, want, namelijk
C
en, ook, ook nog, bovendien
D
als, zoals, bijvoorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het verband uitspraak-reden?
A
Hierdoor, daardoor, waardoor
B
omdat, want, namelijk
C
en, ook, ook nog, bovendien
D
als, zoals, bijvoorbeeld

Slide 14 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het vergelijkend verband?
A
net, dezelfde, net als, zoals
B
maar, toch, echter, daarentegen
C
mits, als, indien, tenzij
D
waarmee, om...te, daarmee

Slide 15 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het verband middel-doel?
A
net, dezelfde, net als, zoals
B
maar, toch, echter, daarentegen
C
mits, als, indien, tenzij
D
waarmee, om...te, daarmee

Slide 16 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het tegenstellend verband?
A
net, dezelfde, net als, zoals
B
maar, toch, echter, daarentegen
C
mits, als, indien, tenzij
D
waarmee, om...te, daarmee

Slide 17 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij het voorwaardelijk verband?
A
net, dezelfde, net als, zoals
B
maar, toch, echter, daarentegen
C
mits, als, indien, tenzij
D
waarmee, om...te, daarmee

Slide 18 - Quizvraag