2V Woordenschat H3, Grammatica woordsoorten en zinsdelen

OPSTARTEN!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

OPSTARTEN!

Slide 1 - Tekstslide

Wat is jouw jam van dit moment?!
titel + artiest

Slide 2 - Open vraag

Lesdoel
Aan het einde van de les kun je:
- wederkerende voornaamwoorden herkennen en benoemen
- verplicht en toevallige wederkerende werkwoorden herkennen en het wederkerende voornaamwoord bij het juiste zinsdeel plaatsen
- de werkwoordstijd van een zin benoemen

Slide 3 - Tekstslide

Programma
Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Herhalen wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Wederkerende werkwoorden
Werkwoordstijden

Opdrachten maken




Slide 4 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
Je denkt altijd na over iets,
je houdt altijd rekening met iemand en je bent ergens verantwoordelijk voor.


Woordenschat & bewustwording

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetseluitdrukkingen
Niet letterlijk
Vaste combinatie van woorden met een voorzetsel
Kun je vervangen door één voorzetsel

Door een ernstig ongeluk is de A28 ter hoogte van Nunspeet voorlopig dicht. 

Slide 6 - Tekstslide

Door welk woord kun je deze voorzetseluitdrukking vervangen?

Mijn grootvader vierde te midden van de hele familie zijn honderdste verjaardag.
timer
0:30
A
in
B
met
C
tussen
D
middels

Slide 7 - Quizvraag

Woordenschat H3
Afmaken voor de volgende les opdracht 5, 7 en 8

Slide 8 - Tekstslide

toetsvoorbereiding!
SO Grammatica zinsdelen en woordsoorten H1 en H2
wederkerende en wederkerige voornaamwoorden
werkwoordelijk gezegde of lijdend voorwerp?
werkwoordstijden

Slide 9 - Tekstslide

Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden
wederkerig = elkaar

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het wederkerende voornaamwoord in deze zin?

De wekker ging, maar Johan draaide zich nog eens om en sliep verder.
timer
0:30
A
Johan
B
draaide
C
eens
D
zich

Slide 11 - Quizvraag

Wederkerend voornaamwoord
Het onderwerp komt in een andere vorm nog eens terug.

Johan draaide zich om.

Wederkerende voornaamwoorden zijn:
mezelf, jezelf, zichzelf, onszelf
zich, me , je , ons

Slide 12 - Tekstslide

voornaamwoorden
Me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn. 

Je en ons kunnen ook een bezittelijk voornaamwoord zijn.

Je hebt je webcam uit. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de woordsoort van het woordje me?


Ik heb me vergist.
timer
0:30
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

trucje!
De woorden me, je, of ons kun je vervangen door de woorden hij, hem of zich

Kun je het woord vervangen door hij of hem = persoonlijk vnw.
kun je het woord vervangen door zijn = bezittelijk vnw.
Kun je het woord vervangen door zich = wederkerend vnw.

Je vergist je in de tijd waarop je je met je huiswerk zou melden.

Hij vergist zich in de tijd waarop hij zich met zijn huiswerk zou melden.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de woordsoort van het tweede woordje ons?

Wij realiseren ons dat ons leerproces negatief beïnvloed wordt door online onderwijs.
timer
0:30
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Let op: grammatica zinsdelen!

Ik / heb / me vergist.
ow: ik
wg: heb me vergist
lv: - 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Johan draaide zich nog eens om.

timer
1:00
A
draaide
B
draaide om
C
draaide zich om

Slide 18 - Quizvraag

Verplicht wederkerend en toevallig wederkerend
Verplicht wederkerende werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich. Dit voornaamwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde.

Ik vergis me.
Hij gedraagt zich. 

Slide 19 - Tekstslide

Verplicht wederkerend en toevallig wederkerend
Toevallig wederkerende werkwoorden hebben soms een wederkerend voornaamwoord bij zich. Dit voornaamwoord hoort bij het lijdend voorwerp

Johan draait zich om.
Johan draait de burger om.

Slide 20 - Tekstslide

Verplicht wederkerend of toevallig wederkerend werkwoord?

Ruud vermaakt zich met Rocket League.
timer
0:30
A
verplicht wederkerend werkwoord
B
toevallig wederkerend werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Trucje
Zo herken je toevallig wederkerende en verplicht wederkerende werkwoorden:

kun je voor het wederkerende voornaamwoord een ander persoon invullen of zelf erachter plakken, dan heb je te maken met een toevallig wederkerend werkwoord.

Ruud vermaakt zich met Rocket League.
Ruud vermaakt zijn ouders met Rocket League.
Ruud vermaakt zichzelf met Rocket League


Slide 22 - Tekstslide

Trucje
Zo herken je een toevallig wederkerende en verplicht wederkerende werkwoorden:

kun je voor het wederkerende voornaamwoord een ander persoon invullen of zelf erachter plakken, dan heb je te maken met een toevallig wederkerend werkwoord.

Ruud vergist zich in de tijd.
Ruud vergist zijn ouders in de tijd.
Ruud vergist zichzelf in de tijd.


Slide 23 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde of lijdend voorwerp
Hoort het wederkerende voornaamwoord bij een verplicht wederkerend werkwoord, dan zet je het bij het werkwoordelijk gezegde.


Hoort het wederkerende voornaamwoord bij een toevallig wederkerend werkwoord, dan zet je het bij het lijdend voorwerp.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Heb jij je met dat schilmesje in jouw duim gesneden?
timer
1:00
A
je
B
dat schilmesje
C
jouw duim

Slide 25 - Quizvraag

Werkwoordstijden
De werkwoorden geven de tijd van de zin aan!

Gebruik het stappenplan blz. 60

Slide 26 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?

Zouden vissen en andere waterdieren daaronder geleden hebben?
timer
1:00
A
onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt
D
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 27 - Quizvraag

Stappenplan
1. Staat er een vorm van het hulpww hebben of zijn in de zin? 
Ja -> zin is voltooid -> v op eerste plek afkorting
Nee -> zin is onvoltooid -> o op eerste plek afkorting

2. Staat de pv in de tt of de vt?
tt -> schrijf de t op de tweede plek van de afkorting
vt -> schrijf de v op de tweede plek van de afkorting

3. Staat er een vorm van zullen in de zin?
Ja -> schrijf een t op de derde plek van de afkorting
Nee -> plaats 3 verdwijnt

4. Schrijf aan het einde de t van tijd.

Slide 28 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?

Over een paar jaar zou men opnieuw onderzoek moeten doen.
timer
1:00
A
onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt
D
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 29 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak Woordenschat H3 opdracht 5, 7 en 8 af als je dat nog niet hebt gedaan.

Maak van H1 Grammatica  wg en lv herhaalopdracht 2
Maak van H1 Grammatica wederkerend en wederkerig vnw herhaalopdracht 1 en 2
Maak van H2 Grammatica de werkwoordstijden herhaalopdracht 1

uiteraard via NN-online

Blijf online in Teams, we sluiten gezamenlijk af!


Slide 30 - Tekstslide

Afronden!!!!

Slide 31 - Tekstslide

WAT HEB IK GELEERD

Slide 32 - Woordweb