HA2 grammatica zww hww kww

welkom bij de les over
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
en 
koppelwerkwoord
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

welkom bij de les over
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
en 
koppelwerkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Heb je een zin met maar één werkwoord?
Dan is het sowieso een zelfstandig werkwoord.

Peter fietst naar huis.
Rohan slaapt nog steeds niet.

Het zelfstandig werkwoord vertelt wat er gebeurt!

Slide 2 - Tekstslide

Meerdere werkwoorden in een zin?
Peter is naar huis gefietst.

Rohan heeft nog steeds niet geslapen.

Het belangrijkste werkwoord is het zelfstandig werkwoord. Je kunt het niet weglaten.
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee ww? De pv is altijd hww!

Slide 3 - Tekstslide

Meer dan twee werkwoorden?
Er is altijd één zelfstandig werkwoord.
De rest is dan hulpwerkwoord.

Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.

Wat is het belangrijkste werkwoord?

Slide 4 - Tekstslide

In de zin:Frank heeft zijn broer niet weten te vinden
Is het belangrijkste werkwoord: vinden.
Je zou namelijk kunnen zeggen: Frank vond zijn broer niet.

heeft en weten zijn dus hulpwerkwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Zww of Hww?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
zww
B
hww

Slide 6 - Quizvraag

Hij zou graag op straat willen spelen.
Spelen is een....
A
zww
B
hww

Slide 7 - Quizvraag

Frank vindt zijn broer niet.
Vindt is een....
A
zww
B
hww

Slide 8 - Quizvraag

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden geven niet aan dat er iets gebeurt, maar koppelen een eigenschap aan het onderwerp.


Die kinderen zijn rijk.
Veel profvoetballers worden beroemd.
Je vindt een koppelwerkwoord in het naamwoordelijk gezegde.

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde
In een zin staan werkwoorden.
Meestal gebeurt er iets. Alle werkwoorden in de zin vormen dan samen het werkwoordelijk gezegde.

Hij heeft 5 km gezwommen.
wwg= heeft gezwommen.

Slide 10 - Tekstslide

Maar:
In een zin met een naamwoordelijk gezegde gebeurt niet iets, maar IS iemand (of iets) iets.

De tandarts is ziek.
De voetballer is beroemd.

Ze doen niet iets, maar ze ZIJN iets.

Slide 11 - Tekstslide

Bij een naamwoordelijk gezegde
Gaat het om een eigenschap.

Is er sprake van één van de volgende koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Per zin is er altijd maar één koppelwerkwoord. De rest is hulpwerkwoord. Tenzij het een samengestelde zin is.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden van zinnen met een koppelwerkwoord
De planeet Mars lijkt onbewoond. 

Mijn zusje is ziek.

Dat bleek een vergissing.

Slide 13 - Tekstslide

Een lastige: welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde en dus een koppelwerkwoord?
A
Hij blijft dit jaar profvoetballer.
B
Hij blijft dit jaar voetballen.

Slide 14 - Quizvraag

Uitleg:
Hij blijft dit jaar profvoetballer
want:

hij is namelijk iets, hij doet niet iets.

Slide 15 - Tekstslide

Twijfel je of iets een kww is?
Zijn, worden en blijven zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden.

Kun je het werkwoord in de zin vervangen door zijn worden of blijven?
De bassist is ziek.
De bassist wordt ziek.
De bassist blijft ziek.

In de bassist is ziek, is IS dus een koppelwerkwoord.

Slide 16 - Tekstslide

De drummer blijft in het ziekenhuis.
Is 'blijft' een zww of kww?
A
zww
B
kww

Slide 17 - Quizvraag

 checkje:
De zin was: De drummer blijft in het ziekenhuis.

Kun je zeggen: De drummer wordt in het ziekenhuis?
Nee!

Blijft is dus geen kww maar een zww

Slide 18 - Tekstslide

Wat is juist?

Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww gegaan=zww
B
is= kww gegaan=zww

Slide 19 - Quizvraag

De rechercheur was ongewapend.

Was=
A
zww
B
kww

Slide 20 - Quizvraag